e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kostganger kostganger: kostganger (Peer), logeur (<fr.): loogeur (Peer) een kostganger (die bij anderen inwoont) [ZND 28 (1938)] III-3-1
kostschool pensionaat (<fr.): pensionaat (Peer) kostschool [ZND 40 (1942)] III-3-1
kotelet, ribstuk karbonade: Syst. Frings  karbənāi̯ə (Peer), kotelet: koͅrtəleͅtə (Peer) Carbonade (krep, kermenaoj?) [N 16 (1962)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
koud, mistig en somber weer mistig (weer): misteg  mestəx (Peer), mistige lucht: ne mistige locht  nə mestəgə lŏxt (Peer), triestig (weer): triestig weer  tristəx wēͅr (Peer) mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)] III-4-4
koude drukte maken veel beslag maken: veel beslaag over iets maken (Peer), veel kak maken: veel kak over iets maken (Peer), veel stoef maken: veel stoef ever iets maken (Peer) veel beslag, ophef maken over een zaak [ZND 32 (1939)] III-1-4
koudvuur koudvuur: kaadvier (Peer) Koudvuur: versterf van weefsel of lichaamsdelen door afsluiting van de bloedtoevoer; gangreen (vuur). [N 107 (2001)] III-1-2
kous: algemeen kous: kaaes (Peer), kaas (Peer), kaes (Peer), boven op de a ook nog een bolletje  k⁄āes (Peer), lange kousen  kāsen (Peer), lange kous: lang kous (Peer) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
kousenband kousband: kōĕsbant (Peer) kousenband [ZND 01u (1924)] III-1-3
kousenwol wol: wol (Peer, ... ), wollen garen: wolle gare (Peer) hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)] III-1-3
kouter kouter: kő̜u̯.tǝr (Peer), kouteren: kő̜u̯.tǝrǝn (Peer) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1