19085 |
liegen |
liegen:
liegen (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer),
līgən (L355p Peer)
|
liegen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
17647 |
lies |
lies:
lis (L355p Peer),
liezen:
lizǝn (L355p Peer)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|
24343 |
lieveheersbeestje |
braaf beestje:
ook in ZND 16, 006
brābēəzəkə (L355p Peer),
lievevrouwebeestje:
ook in ZND 16, 006
livrōͅəbīəzəkə (L355p Peer),
vrouwbeestje:
ook in ZND 16, 006
vrābēəzəkə (L355p Peer)
|
lieveheersbeestje [ZND 05 (1924)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
legən (L355p Peer),
liggen (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
liggen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
26438 |
ligger |
ligger:
legǝr (L355p Peer),
ligger (L355p Peer)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
20464 |
lijkbidder |
lijkbidder:
znd 1 a-m; znd 30, 25;
lijkbeiër (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
lijkbidder [ZND 30 (1939)] || lijkbidder (fr. croquemort) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
26183 |
lijken |
litsen:
letsǝn (L355p Peer)
|
De touwen die in de rand van elk zeil zijn ingenaaid en waarmee het zeil aan de kikkers van de roede enerzijds en aan de toppen van de scheien anderzijds wordt vastgemaakt. [N O, 5b; A 42A, 70; monogr.]
II-3
|
20254 |
lijkenhuisje |
dodenhuisje:
dooienhuiske (L355p Peer),
lijkenhuisje:
lijkenhuiske (L355p Peer)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijnzaad:
lęi̯nzāi̯t (L355p Peer),
lijzend:
lɛ̄zǝt (L355p Peer)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzendmeel:
lęi̯zǝntmɛ̄l (L355p Peer),
lɛ̄zǝntmɛ̄ǝl (L355p Peer)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|