e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bemesten bemesten: bǝmęstǝn (Peer), mesten: męstǝn (Peer) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): bənø͂ͅt (Peer), benaat  bənāt (Peer), laf (weer): laf  làf (Peer) warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)] III-4-4
benen (spotnamen) dikke benen: dikke biehjen (Peer), dunne benen: dun biehjen (Peer), kromme benen: krom biehjen (Peer), stelten: B.v. din biehjen zijn just stelten.  stelten (Peer) Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)] || Spotbenamingen voor de benen [N 109 (2001)] III-1-1
bergmolen bergmolen: bɛ̄r(ǝ)x[molen] (Peer) Een bovenkruier die op en voor een gedeelte in een kunstmatige heuvel is gebouwd. Zie ook afb. 8. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32d; Sche 5; monogr.] II-3
bergx bergen (mv.): mv.!  bèrrəch (Peer) berg (bergen) [RND] III-4-4
bericht nieuws: ech hem noūs gəkrēən (Peer) Ik heb tijding (ting, teng, enz.) gekregen. [ZND 08 (1925)] III-3-1
berkenbezem rijsbezem: rɛ̄i̯zbɛsəm (Peer), rijzerenbezem: rɛ̄i̯zərə bɛsəm (Peer) bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)] III-2-1
beroerte beslag: beslaag (Peer, ... ), beslaag krijgen (Peer) Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, slag). [N 107 (2001)] || een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)] III-1-2
berrie ber(ri)g: bęrǝx (Peer), (mv)  bęrǝgǝ (Peer), kaarbomen: kārbōmǝ (Peer) Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.] I-13, II-3
beschimmeld beschimmeld: bəscheͅmmelt (Peer) beschimmeld/beschimmelen [ZND 06 (1924)] III-2-3