32572 |
bemesten |
bemesten:
bǝmęstǝn (L355p Peer),
mesten:
męstǝn (L355p Peer)
|
De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.]
I-1
|
25103 |
benauwd en vochtig weer |
benauwd (weer):
bənø͂ͅt (L355p Peer),
benaat
bənāt (L355p Peer),
laf (weer):
laf
làf (L355p Peer)
|
warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
17672 |
benen (spotnamen) |
dikke benen:
dikke biehjen (L355p Peer),
dunne benen:
dun biehjen (L355p Peer),
kromme benen:
krom biehjen (L355p Peer),
stelten:
B.v. din biehjen zijn just stelten.
stelten (L355p Peer)
|
Rechte, vormeloze benen (stokken, stelten, palen, latten, staken) [N 109 (2001)] || Spotbenamingen voor de benen [N 109 (2001)]
III-1-1
|
25965 |
bergmolen |
bergmolen:
bɛ̄r(ǝ)x[molen] (L355p Peer)
|
Een bovenkruier die op en voor een gedeelte in een kunstmatige heuvel is gebouwd. Zie ook afb. 8. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32d; Sche 5; monogr.]
II-3
|
24916 |
bergx |
bergen (mv.):
mv.!
bèrrəch (L355p Peer)
|
berg (bergen) [RND]
III-4-4
|
21527 |
bericht |
nieuws:
ech hem noūs gəkrēən (L355p Peer)
|
Ik heb tijding (ting, teng, enz.) gekregen. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
19540 |
berkenbezem |
rijsbezem:
rɛ̄i̯zbɛsəm (L355p Peer),
rijzerenbezem:
rɛ̄i̯zərə bɛsəm (L355p Peer)
|
bezem gemaakt van berketwijgjes (rijsbezem, berkenbezem, berkenboender) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18060 |
beroerte |
beslag:
beslaag (L355p Peer, ...
L355p Peer),
beslaag krijgen (L355p Peer)
|
Beroerte: verlamming veroorzaakt door uitstorting van bloed in de hersenen (beroerte, beslag, slag). [N 107 (2001)] || een beroerte, een geraaktheid krijgen [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
26051 |
berrie |
ber(ri)g:
bęrǝx (L355p Peer),
(mv)
bęrǝgǝ (L355p Peer),
kaarbomen:
kārbōmǝ (L355p Peer)
|
Elk van de twee bomen van de hoog- en stortkar waartussen het paard gespannen werd. De berries van de hoogkar verschillen essentieel van die van de stortkar: bij de eerste lopen de berries onder de hele bak door en maken ze er deel van uit (de zijwanden worden erop vastgezet), terwijl bij de tweede de berries tot halverwege de bak lopen en een aparte constructie vormen waarop de bak rust. Hierdoor kan de bak van de stortkar kippen, terwijl de berries op hun plaats blijven. Wanneer de bak van de hoogkar echter gekipt moet worden, gaat het hele voorstel van de kar omhoog. [N 17, 16 + 50b; N G, 54b + 64b; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20] || Het uit twee balkjes bestaande toestel op de steenkuip waarop of waartussen het kaar rust. Zie ook afb. 82. [N O, 19h; A 42A, 38; Vds 147; Jan 154; Coe 135; Grof 156; N D, 33 add.]
I-13, II-3
|
20522 |
beschimmeld |
beschimmeld:
bəscheͅmmelt (L355p Peer)
|
beschimmeld/beschimmelen [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|