e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middendeel van het paard pens: pɛ.ns (Peer), romp: ro.mp (Peer) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: dombān (Peer), domrepen: (enk)  dǫmrīǝp (Peer) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
middenpad middengang: middengang (Peer) De hoofdgang, de middengang van de kerk [middenpad?]. [N 96A (1989)] III-3-3
middenrif middenrif: middenrif (Peer) Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middenrif, middelrif, middelvlies). [N 106 (2001)] III-1-1
middenschip middenbeuk: middenbeuk (Peer) De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)] III-3-3
mier mierzeik: ook in ZND 08, 152a  mirzēͅks (Peer), zeiksworm: zeikswerrem (Peer), zèikswāērm (Peer), amzeiksel  zeikswerm (Peer), zwarte zeiksworm: zwarte zeikswerrem (Peer) mier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] || zwarte huismier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)] III-4-2
mijt mijter: mijter (Peer) mijt [Willems (1885)] III-4-2
mijt afdekken dekken: dękǝ (Peer), toemaken: tǫu̯mākǝ (Peer) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mikken mikken: mikde (Peer), mikken (Peer, ... ), mikə (Peer) lonken (mikken) [RND] || Mikken. [Willems (1885)] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)] III-3-2
minderen engen: engen (Peer), minderen: minderen (Peer) Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)] III-1-3