26068 |
molentrap |
trap:
trap (L355p Peer)
|
De trap aan de voorweeg van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48f; Sche 17]
II-3
|
32856 |
molshoop in het grasland |
molshoop:
(mv mǫlship)
mǫlshup (L355p Peer),
mouteremshoop:
(mv mátǝrǝmshiǝp)
mátǝrǝmshuǝp (L355p Peer),
(mv mő̜ǝtǝrømshiǝp)
mő̜ǝtǝrømshuǝp (L355p Peer)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
21598 |
mompelen |
fezelen:
is iets stil aan de ooren zeggen
fiezelen (L355p Peer),
grommelen:
grommelen (L355p Peer, ...
L355p Peer),
oo is zeer kort gelijk in brook
groomelen (L355p Peer)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
groete mond (L355p Peer),
grōēte mond (L355p Peer),
munt (L355p Peer)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
bakkesbrand:
bakǝsbrant (L355p Peer),
mond- en klauwzeer:
mont ǝn klāzīr (L355p Peer)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
22681 |
mondstuk |
embouchure (fr.):
ambejour (L355p Peer),
ambezjoe-er (L355p Peer),
ambijeoer (L355p Peer),
amboujuur (L355p Peer),
mondstuk:
mondstèk (L355p Peer)
|
Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
hap:
⁄n hap (L355p Peer),
mond:
⁄n mond aafbijten (L355p Peer)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
monnik:
ne monnik (L355p Peer),
ne monnək (L355p Peer),
pater (lat.):
pater (L355p Peer)
|
Een monnik. [ZND 31 (1939)]
III-3-3
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (L355p Peer)
|
Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23499 |
moordkruis |
herinneringskruis:
herinneringskreis (L355p Peer)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|