e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
onweerx lelijk weer: n lielijk weer  ə lilək wēͅr (Peer), onweer: onweer  ⁄ŏnwēͅr (Peer) onweer [N 22 (1963)] || onweersbui met veel regen en wind [schoer, donderschoer] [N 22 (1963)] III-4-4
onwel misselijk: ich viehl mig misselijk,dah zegde as ge onwel zijt (Peer), niet goed: niet goed (Peer), ongedaan: ongedōn (Peer), ongesteld: ongesteld (Peer), onpasselijk: onpasselijk (Peer) hij is niet al te wel; hij is onpasselijk (de echte dialectwoorden hiervoor) [ZND 32 (1939)] || Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] III-1-2
onzevader paternoster: pater noster (Peer), vaderons: vader ons (Peer) Het door de priester gezongen Pater Noster, het Onze Vader. [N 96B (1989)] || Het gebed "Onze Vader", "Pater noster"[Vadder-óns, Vadder-ónzer, noster]. [N 96B (1989)] III-3-3
onzevaderkralen onzevaderkralen: onze vader kroalen (Peer) De Onze-Vaderkralen (6 stuks). [N 96B (1989)] III-3-3
ooft appelenschijven: apələ schijven (Peer), krapjes: kreͅpkəs (Peer), ooft: ōft (Peer) hoe heet een appel (soms appelschijf) die platgedrukt en in de oven gedroogd is [ZND 17 (1935)] || ooft [Willems (1885)] III-2-3
ooftvlaai appelenvlaai: Syst. Frings  apləvlāi̯ (Peer) Vla met moes van gedroogde appelen (euftevlaoj, zwarte vla?) [N 16 (1962)] III-2-3
oog oog: û.gə (Peer), ű̄x (Peer) ogen [RND] || Zie afbeelding 2.4. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1
oogkleppen lonklappen: lo.ŋklɛp (Peer), oogkleppen: ūxklɛpǝ (Peer) Nagenoeg vierkante leren kleppen die ter hoogte van de ogen aan het hoofdstel vastgemaakt zijn. De oogkleppen dwingen het paard altijd voor zich uit te kijken, en voorkomen zo dat het naast zich iets zou bemerken dat het doet schrikken. [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 28; monogr.] I-10
ooglid oogscheel: oe-echschè-el (Peer), schel: schäl (Peer) een ooglid, de oogleden (deksel van het oog) [ZND 34 (1940)] III-1-1
oogst -opbrengst oogst: [oogst] (Peer), opbrengst: ǫbręŋst (Peer) Oogst in de betekenis van "een goede oogst" of "de oogst staat er goed voor"; het tweede deel van deze laatste uitdrukking is ondergebracht in het volgende lemma. Voor de fonetische documentatie van de woordtypen [oogst], [bouw] en [bouwt], zie het lemma ''oogst -werkzaamheden'' (4.1.2); de in dit lemma gedocumenteerde varianten van oogst komen daar ofwel in het geheel niet voor, ofwel (soms) als een wezenlijk andere variant. [N 15, 11; L 5, 29; L 39, 39; S 27; monogr.; add. uit N 15, 10 en12] I-4