e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
parochie parochie: `groep huizen met pastoor: kerkelijke gemeente`  `n parochie (Peer) Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)] III-3-3
pas uit het ei gekomen kipje kiekje: kikskǝ (Peer) [N 19, 40b] I-12
pasen pasen: paschen vilt laat (Peer), poasen (Peer) Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] || Pasen [Paoësje, Oeëster]. [N 96C (1989)] III-3-3
pasgeboren kalf plat kalf: plat [kalf] (Peer) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pashamer voorhamer: vø̄rhāmǝr (Peer) De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235] II-3
passen mikken: mekǝn (Peer), Oude mensen.  mikken (Peer), passen: passen (Peer), pasǝn (Peer), Algemene woord nu.  passen (Peer), Kliejehr die goed passen is altijd chick/chique.  passen (Peer) Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)] II-7, III-1-3
passiezondag voorlaatste zondag van de vasten: veerlèste zondaag van de vasten (Peer) De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)] III-3-3
pastinaak pastenaken: pəstənākən (Peer), pastenakenpoten: bastənākə pūət(ə) (Peer), pastenāke pūten (Peer), pastənakə pōētən (Peer) pastinaak [ZND 05 (1924)] I-7
pastoor pastoor (<lat.): pastu.ər (Peer), m  de pŭa͂stūr (Peer), də pestu:r (Peer) pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)] III-3-3
patates frites friet: Syst. Frings  frit (Peer), frieten: Syst. Frings  fritə (Peer) Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)] III-2-3