23283 |
parochie |
parochie:
`groep huizen met pastoor: kerkelijke gemeente`
`n parochie (L355p Peer)
|
Een parochie; dit woord kan betekenen zoals in het Nederl. "kerkelijke gemeente met een pastoor"ofwel eenvoudig "dorp"; welke betekenis heeft het bij u? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
34479 |
pas uit het ei gekomen kipje |
kiekje:
kikskǝ (L355p Peer)
|
[N 19, 40b]
I-12
|
23231 |
pasen |
pasen:
paschen vilt laat (L355p Peer),
poasen (L355p Peer)
|
Paschen valt laat. [ZND 34 (1940)] || Pasen [Paoësje, Oeëster]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
34046 |
pasgeboren kalf |
plat kalf:
plat [kalf] (L355p Peer)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
26528 |
pashamer |
voorhamer:
vø̄rhāmǝr (L355p Peer)
|
De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235]
II-3
|
18183 |
passen |
mikken:
mekǝn (L355p Peer),
Oude mensen.
mikken (L355p Peer),
passen:
passen (L355p Peer),
pasǝn (L355p Peer),
Algemene woord nu.
passen (L355p Peer),
Kliejehr die goed passen is altijd chick/chique.
passen (L355p Peer)
|
Een kledingstuk passen om te zien of het goed zit en de juiste maat heeft. [N 59, 73; N 62, 8; L 48, 1; monogr.] || Passen. Nauwkeurig sluiten, goed staan, gezegd van kleding [passen, mikken] [N 114 (2002)] || Passen. Wie een nieuwe jas bestelt laat zich de maat nemen en moet later naar de kleermaker om het kledingstuk te gaan ... Welk woord gebruikt uw dialect hier? (fr. essayer) [ZND 48 (1954)]
II-7, III-1-3
|
23784 |
passiezondag |
voorlaatste zondag van de vasten:
veerlèste zondaag van de vasten (L355p Peer)
|
De vijfde zondag van de vasten, de voorlaatste zondag vóór Pasen. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
33561 |
pastinaak |
pastenaken:
pəstənākən (L355p Peer),
pastenakenpoten:
bastənākə pūət(ə) (L355p Peer),
pastenāke pūten (L355p Peer),
pastənakə pōētən (L355p Peer)
|
pastinaak [ZND 05 (1924)]
I-7
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pastu.ər (L355p Peer),
m
de pŭa͂stūr (L355p Peer),
də pestu:r (L355p Peer)
|
pastoor [RND] || Pastoor. [ZND 14 (1926)]
III-3-3
|
20685 |
patates frites |
friet:
Syst. Frings
frit (L355p Peer),
frieten:
Syst. Frings
fritə (L355p Peer)
|
Patates frites (friet, petat?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|