e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
peul schaal: schaal (Peer) groene schaal waarin erwten en bonen zitten [ZND 40 (1942)] III-2-3
peul, dop (znw) schaal: sxāl (Peer) [Goossens 1b (1960)] I-7
peulen, doppen (ww.) peulen: polen (Peer) [Goossens 2c (1963)] I-7
peulerwten schaalerwten: sxālēͅ.rtən (Peer) [Goossens 1b (1960)] I-7
peulvruchten afhalen ranken: rānən (Peer) bonen stropen, afhalen [ZND 01u (1924)] III-2-3
piekeren dubben: dobben (Peer), mijmeren: meimeren (Peer), prakkiseren: he zaat dao altijd te prakkezeeren (Peer), he zaat de altijd te prakkezeere (Peer), he zaat dou altijd te prakkezeeren (Peer), he zit doe altij te prakkezeeren (Peer), hee zit deu altijd mer te prakkezeeren (Peer), hè zaat deu altij te prakkezeeren (Peer) hij zat daar altijd te mijmeren (onder "mijmeren"verstaan we hier: over zijn zorgen zitten te denken, te piekeren, te prakkezeren) [ZND 39 (1942)] III-1-4
piepen sjiepen: šipǝ (Peer) Geluid voortbrengen, gezegd van een jonge kip. [N 19, 48; monogr.] I-12
pijl pijl: pijl (Peer) Pijl. [Willems (1885)] III-3-2
pijn pijn: pijn (Peer, ... ), pɛ.in (Peer) pijn [RND] || pijn: De handen van dat kleine kindje doen zeer [ZND 44 (1946)] III-1-2
pijnscheut pijnscheut: bv. tandpijn  pijnscheuten doah goade aan ten onder (Peer) Sterke kriebeling of trekking door pijn veroorzaken (morren, scheut, steek, kramp). [N 107 (2001)] III-1-2