id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
29010 | plooi | plooi: plōj (Peer) | Elk van de rimpels of golfachtige vormen die in een weefsel ontstaan, wanneer zij op korte afstanden in tegengestelde richting omgeslagen worden. Zie voor diverse soorten plooien afb. 45. [N 62, 12c; N 62, 12b; L 40, 50; Gi 1.IV, 35; MW; monogr.] II-7 |
21078 | poffen | poffen: ps. omgespeld volgens Frings. poͅfə (Peer) | afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?] [N 21 (1963)] III-3-1 |
18052 | pokdalig | pokken: pokken (Peer) | pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig, pokkelig). [N 107 (2001)] III-1-2 |
19418 | poken | keuteren: keteren (Peer) | in de kachel poken [ZND 40 (1942)] III-2-1 |
21569 | politie | gendarmen (<fr.): de gendermen hemmen h’m aangehaën (Peer), politie (< lat.): de pelitie heet em oangehaan (Peer), de politie heet hem aangehaân (Peer) | De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)] III-3-1 |
21437 | politieagent | bode: bōi (Peer), police (fr.): de polies (Peer) | Hoe heet << een politieagent >> ? [ZND 40 (1942)] || Politieagent. [ZND 05 (1924)] III-3-1 |
19482 | pollepel | pollepel: poͅlepəl (Peer), potlepel: poͅtlepəl (Peer), poͅtlēpəl (Peer) | lepel; inventarisatie schertsende benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || pollepel [ZND 04 (1924)] III-2-1 |
17657 | pols | pols: B.v. De pols stiejet just boven het handgewricht. pols (Peer) | Een pols: plaats boven het handgewricht [N 106 (2001)] III-1-1 |
18292 | polsmof | mof: mof (Peer), mouwtje: mouke (Peer) | een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)] III-1-3 |
33807 | pommelee, appelschimmel | pommelee: pomǝ`lē (Peer) | Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e] I-9 |