22753 |
ruiten in het kaartspel |
koeken:
kokke (L355p Peer),
kôkken (L355p Peer),
doffe o
kok-ke (L355p Peer),
na de o staat bovenaan een kleine o
kokən ōͅəs (L355p Peer)
|
Ruiten: ruiten aas (kaartspel). [ZND 06 (1924)] || Ruiten: Ruiten boer (in het kaartspel). [ZND 42 (1943)]
III-3-2
|
17885 |
ruk |
snok:
iemand met ne snok van zijn plak gooien (L355p Peer)
|
Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17884 |
rukken |
roffen:
roffe (L355p Peer),
roffen (L355p Peer),
rôffen (L355p Peer)
|
niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34024 |
rund |
beest:
bīǝst (L355p Peer),
koebeest:
kǫu̯bist (L355p Peer),
rind:
rent (L355p Peer),
rɛnt (L355p Peer)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24326 |
runderhorzel, horzel |
horzel:
hoorsel (L355p Peer),
hoͅrzəl (L355p Peer)
|
horzel [ZND 27 (1938)] || insect III [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
24349 |
runderhorzellarve |
angel:
aŋəl (L355p Peer)
|
worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)]
III-4-2
|
34022 |
rundvee |
vee:
vīǝ (L355p Peer)
|
Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
20666 |
rundvleessoep |
rundssoep:
Syst. Frings
rønssoͅp (L355p Peer)
|
Soep van rundvlees (rundsolf?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24371 |
rups |
rups:
roͅops (L355p Peer),
roͅps (L355p Peer),
rôps (L355p Peer)
|
rups [Willems (1885)], [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
23860 |
rustaltaar |
met bloemen versierd altaar:
met bloeme versiert altoar (L355p Peer)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|