e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruw kapot: kapotte haa-en (Peer) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
ruw, hard ruw: da is `n rou biest (Peer), da`s `ne rouwe kèrel (Peer), de is `ne rouwe kèrel (Peer) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] III-3-1
ruïneren runeren (<fr.): ruineeren (Peer), verruneren (<fr.): verreneweeren (Peer), ten onder brengen  verreneweren (Peer) woord dat van het Frans ruiner komt (renuweren, verreneweren): uitspraak en betekenis [ZND 41 (1943)] III-3-1
sacramentsdag sacramentsdag: sacramentsdaag (Peer) Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)] III-3-3
sacramentshuisje sacramentale: sacramentale (Peer) Het sacramentshuisje, een vrijstaande of in de muur uitgespaarde kast waarin de geconsacreerde Hosties bewaard worden. [N 96A (1989)] III-3-3
sacramentsprocessie sacramentsprocessie (<lat.): sacramentspercessie (Peer), sacramentsprocessie (Peer) De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)] || Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)] III-3-3
sacramentsweek sacramentsweek: sacramentsweek (Peer) Een sacramentenweek (iedere dag wordt een ander sacrament behandeld en daarbij passende geestelijke oefeningen gehouden]. [N 96B (1989)] III-3-3
sacristie sacristie: sakristij (Peer) Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)] III-3-3
salueren aanslaan: aansloan (Peer), salueren (<fr.): de seldeten moeten salueèren (Peer), salut (zn.): ne salu (Peer) De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)] III-3-1
samenspannen bijeenspannen: die twie spannen biën (Peer), die twië spanne bieën (Peer), gelijkgaan: di twī gän gelijk (Peer) Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] III-3-1