18119 |
ruw |
kapot:
kapotte haa-en (L355p Peer)
|
hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
da is `n rou biest (L355p Peer),
da`s `ne rouwe kèrel (L355p Peer),
de is `ne rouwe kèrel (L355p Peer)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
21547 |
ruïneren |
runeren (<fr.):
ruineeren (L355p Peer),
verruneren (<fr.):
verreneweeren (L355p Peer),
ten onder brengen
verreneweren (L355p Peer)
|
woord dat van het Frans ruiner komt (renuweren, verreneweren): uitspraak en betekenis [ZND 41 (1943)]
III-3-1
|
23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
sacramentsdaag (L355p Peer)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23425 |
sacramentshuisje |
sacramentale:
sacramentale (L355p Peer)
|
Het sacramentshuisje, een vrijstaande of in de muur uitgespaarde kast waarin de geconsacreerde Hosties bewaard worden. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sacramentspercessie (L355p Peer),
sacramentsprocessie (L355p Peer)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)] || Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23680 |
sacramentsweek |
sacramentsweek:
sacramentsweek (L355p Peer)
|
Een sacramentenweek (iedere dag wordt een ander sacrament behandeld en daarbij passende geestelijke oefeningen gehouden]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakristij (L355p Peer)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
aanslaan:
aansloan (L355p Peer),
salueren (<fr.):
de seldeten moeten salueèren (L355p Peer),
salut (zn.):
ne salu (L355p Peer)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
bijeenspannen:
die twie spannen biën (L355p Peer),
die twië spanne bieën (L355p Peer),
gelijkgaan:
di twī gän gelijk (L355p Peer)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|