21352 |
spreken, praten |
kallen:
hɛ̄ kan Deits kallen (L355p Peer),
spreken:
nie hel sprèken (L355p Peer)
|
Hij kan Vlaams (Diets, Duuts) praten. [ZND 08 (1925)] || Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
23602 |
sprenkelen met de wijwaterkwast |
met de wijwaterskwast sprenkelen:
met de wiejwaterskwast sprinkelen (L355p Peer)
|
Met de wijwaterskwast sprenkelend door de kerk gaan, de besprenkeling met wijwater aan het begin van de hoogmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17818 |
springen |
springen:
spreŋən (L355p Peer),
springen (L355p Peer, ...
L355p Peer),
spriŋə (L355p Peer)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
34055 |
springstier |
springstier:
spre.ŋstīr (L355p Peer)
|
[JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
24382 |
sprinkhaan |
sprinkhaan:
sprinkhaan (L355p Peer)
|
sprinkhaan [Willems (1885)]
III-4-2
|
17591 |
sproeten |
sproetelen:
B.v. sproetels krijgde weg met botermelk wisde dah?.
sproetels (L355p Peer)
|
Sproet (sproetelen, sproonselen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
21545 |
sprookje |
kinderhistorie:
kinnerhistorie (L355p Peer),
vertelseltje:
vertelselke (L355p Peer)
|
hoe heet een kindervertelsel ? kent ge nog een woord sage ? (uitspraak) [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
34286 |
spruitpot |
douche:
dus (L355p Peer),
koeketel:
kou̯kētǝl (L355p Peer)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
18066 |
spruw |
schuil:
schoul (L355p Peer),
spruw:
spruw (L355p Peer),
witte velletjes:
witte vellekes inne mond (L355p Peer)
|
Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel, mondzeer). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
stākę̄jzǝr (L355p Peer
[(van ijzer)]
)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|