33928 |
stalband |
band:
bant (L355p Peer)
|
Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b]
I-10
|
21135 |
stallen |
kanunnikenbanken:
kanunnikenbenk (L355p Peer)
|
De koorbanken aan de zijkanten van het priesterkoor [stallen, stalles, koorstallen, koorstoelen, kanunnikenbanken]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34028 |
stamboekkoe |
stamboekkoe:
stambǫk[koe] (L355p Peer)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
34056 |
stamboekstier |
stamboekstier:
stambukstī.r (L355p Peer)
|
Stier waarvan de gegevens betreffende afkomst e.d. in een stamboek staan ingeschreven: raszuivere stier. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b]
I-11
|
20677 |
stamppot |
moes:
Syst. Frings
mus (L355p Peer)
|
Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
stantbe.lt (L355p Peer)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
25987 |
standerd |
staanderik:
stándǝrek (L355p Peer)
|
De zware verticale houten balk waar de vierkante romp of molenkast van de standerdmolen op rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42a; A 42A, 90; Sche 12]
II-3
|
25960 |
standerdmolen |
kasmolen:
kas[molen] (L355p Peer),
kàsmēǝlǝ (L355p Peer),
standerik:
standǝrek (L355p Peer)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|
21166 |
station |
statie (<lat.):
ich hem mijne parepli inne statie lø͂ͅte stø͂ͅn (L355p Peer)
|
Ik heb mijn paraplu in het station laten staan [ZND 46 (1946)]
III-3-1
|
26273 |
staven |
staven:
stāvǝ (L355p Peer)
|
De spijlen van het rondsel of van de wieg in zowel de water- als de windmolen. Zie ook afb. 58. In de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied was het rondsel vervangen door een, vaak metalen, kamrad. De benamingen voor de kammen van dit soort raderen zijn geplaatst in het lemma ɛkammenɛ.' [N O, 14b; N O, 50f; Vds 92; Jan 103; Coe 83]
II-3
|