32971 |
stengel, steel |
stam:
stam (L355p Peer)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21513 |
sterke / ruwe kerel |
beest:
da is `n rou biest (L355p Peer)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)]
III-3-1
|
25195 |
sterx |
ster:
stēͅr (L355p Peer)
|
ster [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
he͂ͅməlek (L355p Peer),
ook materiaal znd 1u, 65
he͂ͅməleͅk (L355p Peer)
|
geniepig [ZND 01 (1922)] || Heimelijk, geniepig, enz. [ZND 01u (1924)]
III-1-4
|
23552 |
stiekem uit de ampullen drinken |
stiekem uit de kannetjes drinken:
stiekem out de kennekes drinken (L355p Peer)
|
Stiekem uit de ampullen drinken [pölle köäre?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34050 |
stier |
looi:
lōi̯ (L355p Peer),
stier:
stīr (L355p Peer),
var:
var (L355p Peer)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
B.v. stijf haahn doa konde nie mee werken.
stijf haahn (L355p Peer)
|
Stijf, van vingers en handen gezegd (scheef, krom, stram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
dwarskop:
ook materiaal znd 28, 31
dwerskop (L355p Peer)
|
koppig [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
samen met znd 7, 48
steͅi̯fsəl (L355p Peer)
|
de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
stijfsel:
stijfsel (L355p Peer),
stijfselpap:
stijfselpap (L355p Peer)
|
stijfselpap [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|