id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33979 | stijgbeugels | stijgbeugels: stibē.gǝls (Peer) | Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10 |
18014 | stikken | stikken: B.v. Stikken is stervenomdat ge giejehnen oasem mieje had. stikken (Peer) | Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)] III-1-2 |
34018 | stilstaan | hou: hōu̯ (Peer), prrr: pr̄ (Peer) | Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10 |
17738 | stinken | stinken: stinken is altijd misselijk, n’import hoe het vanaaf of van voort komt (Peer) | Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)] III-1-1 |
24565 | stinkende gouwe | wrattenbloem: vrattəbloem (Peer), wrattenkruid: wrattenkrou̯t (Peer) | schelkruid [ZND 06 (1924)] III-4-3 |
19708 | stoel | stoel: stul (Peer) | stoel [ZND 07 (1924)] III-2-1 |
23437 | stoelen op het priesterkoor | koorstoelen: koeerstiel (Peer) | De stoelen op het priesterkoor [koeërsjteul?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
18775 | stof | stof: stoͅf (Peer) | stof [ZND 07 (1924)] III-2-1 |
19659 | stofblik | blik: bleek (Peer), blèk (Peer), schupje: schupken (Peer), stofblik: stafblek (Peer) | Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)] || stofblik [ZND 21 (1936)] III-2-1 |
19503 | stofdoek | stofvod: stoͅf˃voͅt (Peer), vod: voͅt (Peer) | een stuk doek dat gebruikt wordt om meubels af te stoffen [ZND 34 (1940)] III-2-1 |