e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
strohalm spiertje: spirkǝ (Peer) In dit lemma staan de opgaven bijeen die uitdrukkelijk op de gedroogde halm slaan en voor zover deze afwijken van het algemene woord voor halm in het vorige lemma. Zie de toelichting bij het vorige lemma. Zie echter vooral de lemma''s 6.1.24 - 6.1.27 over stro. [N P, 4b; L 25, 15; monogr.; add. uit JG 1a, 1b; S 12; Wi 13] I-4
stronk, boomstronk post: post (Peer), stronk: stroŋk (Peer) Wat blijft staan, de stomp met wortels, als een boom omgehakt is. [N 27, 8a; R 3, 2; Wi 11; L 7, 59; L B2, 343; Vld.; monogr.] I-8
strontje weegscheet: Volksremedie: gouden ring.  weegscheet (Peer), weern: we.n (Peer), wēͅ(ə)n (Peer), wVn (Peer), Volksremedie: gouden ring.  wī-ən (Peer) gerstekorrel [ZND m] || hoe heet het zweertje dat soms op het onderste ooglid komt (fr. orgelet) ? [ZND 16 (1934)] III-1-2
strooisel strooisel: strø̄sǝl (Peer), strāsǝl (Peer) Dat wat in de stal onder het vee wordt gestrooid. Dat kan vers stro zijn maar ook gehakt stro of afval na het wannen van gedorst graan. Verder gebruikte men bladeren uit hagen, eiken- en beukenbos en loof van struiken eveneens als strooisel. [N 6, 10; L 7, 61b; JG 1a, 1b, 2b-1 add.; N 18, 41 add.; monogr.] I-11
strooisel in de potstal naalden: nōi̯lǝn (Peer), strooisel: strø̜sǝl (Peer), vlaggen: flagǝn (Peer) Een potstal is een ouderwetse stal met als belangrijkste functie het winnen van mest (zie ook het lemma ''potstal'' in wld I.6 blz. 31-32). Over de mest heen werd strooisel gespreid, zodat de koeien steeds hoger kwamen te staan en de stal vol mest raakte. Als strooisel werd van alles gebruikt: in de zon gedroogde graszoden, dennennaalden, stro, gedroogde bladeren, heiplaggen, turf(molm), zaagmeel. [N 11, 13a; N 11, 13b; N 11, 13c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-11
strooisel keren verschieten: vǝrsxitǝn (Peer) Strooisel in de potstal keren. [JG 1a, 1b, 2c] I-11
strooisel spreiden strooien: strān (Peer) Het verspreiden van het strooisel onder het vee. [JG 1a, 1b; RND 10, 51] I-11
strooiselvlaai suikervlaai: Syst. Frings  sokərvlāi̯ (Peer) Vla bedekt met een droog mengsel van boter, basterdsuiker en meel (greumelkeskoek, struiselkoek?) [N 16 (1962)] III-2-3
stroop stroop: strūp (Peer) Dikke, kleverige, zoete vloeistof, als broodbeleg gebruikt. In dit lemma zijn alle antwoorden opgenomen die zijn gegeven op de vragen S 36, L 7, 62 en N 57, 34a waarin in het algemeen werd gevraagd naar benamingen voor stroop. Daarnaast is monografisch materiaal dat betrekking had op stroop, verwerkt. Bovendien bevat dit lemma de antwoorden op vraag N 38, 2 "Hoe noemt u appelstroop?", omdat uit vergelijk van het materiaal voor diverse plaatsen bleek, dat er nauwelijks ver-schillen optraden in de benamingen voor stroop en appelstroop, waarschijnlijk ook omdat de meeste stroop uit appels geproduceerd wordt, Om een overbodige opsomming van identieke varianten te vermijden, is daar-om besloten de opgaven bij elkaar te plaatsen. [N 57, 34a; N 57A, 6; S 36; L 7, 62; N 38, 2; monogr.] II-2
stropdas foulard (fr.): foulard (Peer), velaar (Peer), kravat (<fr.): cravate (Peer), kravat (Peer), plastron (fr.): plastron (Peer) das die door de heren gedragen wordt [ZND 33 (1940)] III-1-3