e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uit de as gezeefde kolen kruiskool: krauskool (Peer), Van hout.  krouskolen (Peer), oude kolen: aa kole (Peer) Hoe heet het overblijfsel van verbrande kolen dat nog eens kan branden ? [ZND 42 (1943)] III-2-1
uiteenploegen vaneenaf omdoen: váninā.f˱ emdū.n (Peer), vaneenaf ploegen: váninā.f (Peer) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uitgaanskleren goede kleren: góhj kliehjer (Peer) Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)] III-1-3
uitgeteld zijn uitgeteld zijn: (de koe is) ǭu̯t˲xǝtęǝlt (Peer) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitglijden uitschampen: outschampe (Peer), outschampen (Peer) uitglijden [ZND 24 (1937)] III-1-2
uitkomen uitkomen: ǫűtkō.mǝn (Peer) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4
uitmaken wie mag beginnen afgooien: aafgoojen (Peer), afschieten: aafschieten (Peer), zien wie van ons eerst mag spelen: îrst zellen əns zieən wi van eus îrst maach speelen (Peer) Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)] III-3-2
uitnodigen uitnoden: uitnieën (Peer), verzoeken: verzikken (Peer), verzokken (Peer) uitnodigen (voor begrafenis) [ZND 32 (1939)] III-3-1
uitschelden uitboksen: plat  iemand outboksen (Peer), uitmaken: gewoon  iemend uitmaken (Peer), plat  iemend outmaken (Peer), uitschijten: gemeen  iemend outscheiten (Peer), plat  iemend uitschijten (Peer), voor de aap houden: iemend veer den aap hāān (Peer), vuilmaken: iemend vuilmaken (Peer) Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)] III-3-1
uitslag onder de neus zweertjes: zweerkes (Peer, ... ), zweertjes (Peer) Uitslag, zweren onder de neus (futsel, logistgast, uitslag, zweren). [N 107 (2001)] III-1-2