e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlug lopen koersen: B.v. z`n ehge verbij loewehpen, zo koersen ze ever de weehg.  koersen (Peer), zijn eigen voorbijlopen: B.v. z`n ehge verbij loewehpen, zo koersen ze ever de weehg.  z`n ehge verbij loewehpen (Peer) Snel lopen (rennen, koersen, vegen). [N 109 (2001)] III-1-2
vod vod: vod (Peer), vot (Peer) Vod. Met een vod afkuisen [ZND 37 (1941)] III-1-3
voddenkoopman voddenkramer: verzamelaar van vodden  voddekrèmer (Peer) Kramer. [ZND 36 (1941)] III-3-1
voederbieten karoten: kǝrūǝtǝ (Peer), kroten: krūtǝ (Peer), voederbieten: voi̯ǝrbīǝtǝn (Peer) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5
voedsel eten: eten (Peer), ēͅten (Peer), ète (Peer), èten (Peer) dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] || eten (znw.) [ZND 44 (1946)] III-2-3
voeghouten kapbalken: kapbalken (Peer) De twee evenwijdige, zware balken in de kap van de molen die de verbinding vormen tussen voor- en achterkeuveleinde. Zie ook afb. 26. In de molens in l 211, 216, 245, 246a, 289, 292a, 319 en 369 waren het voeghout, in l 374 de voegbalk, in l 355 de kapbalk, en in l 163 de voegburrie het bevestigingspunt van het vanghoofd. [N O, 50m; A 42A, 83; N O, 12k; monogr.] II-3
voer voeder: fui̯ǝr (Peer) Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11
voering, voeringstof voering: vōjǝreŋ (Peer), vūreŋ (Peer) Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.] II-7
voerman voerman: vūǝrma.n (Peer) Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10
voerschep douchelepel: duslēpǝl (Peer) Schep zonder steel om voer uit de koe- of varkensketel te scheppen. [N 18, 9a en 132; JG 1a, 1b] I-11