23719 |
weesgegroetkralen |
weesgegroetkralen:
weesgegroet kroalen (L355p Peer)
|
De Weesgegroet-kralen (53 stuks). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21247 |
weg |
weg:
jan heet nen dikke klippel oppe weeg zien ligge (L355p Peer),
weg (L355p Peer),
wê.x (L355p Peer)
|
Jan heeft een dikke stok op de weg zien liggen [ZND 46 (1946)] || weg [RND], [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
23869 |
wegbereiders van de processie |
processieruimers:
percessie reimers (L355p Peer)
|
De groep (militairen, leden van de schutterij) die in de processie vooruit loopt en de eventuele hindernissen opruimt die de processie op haar weg vindt [bielemaander, bielemennekes]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17907 |
weggrissen |
klauwen:
klauwen is ongezien iemand iets aafpakken (L355p Peer)
|
Snel wegnemen (grissen, ritsen, keuteren, graaien, klauwen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17979 |
wegkwijnen |
wegkwijnen:
wègkwijne (L355p Peer)
|
(Weg)kwijnen: langzaam achteruitgaan, gezegd van een zieke ((weg)kwijnen, (weg)kwelen, afteren, aflopen, achteruit gaan). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33663 |
wei |
kaaswei:
kēǝzwęi̯ (L355p Peer),
wei:
wē̜ (L355p Peer),
wē̜i̯ (L355p Peer),
wę (L355p Peer),
węǝ (L355p Peer),
wɛǝ (L355p Peer),
wɛ̄ (L355p Peer)
|
Dunne, zoete vloeistof die, na de afscheiding van de kaasstof, van de melk overblijft. [L 27, 30 en 31; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 7, 15, 27 en 28; L 2, 7; A 9, 15a en 15b; S 15; Ge 22, 65 en 128; monogr.] || In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-11, I-8
|
33658 |
weiland in het algemeen |
weiland:
wē̜lant (L355p Peer)
|
Het totaal aan grasland waarop men de koeien kan laten grazen en waarop men kan hooien. [N 6, 33b; N P, 5; N 14, 50a; S 43; RND 20; A 10, 3; A 10, 4; monogr.]
I-8
|
32969 |
welig, gelp |
derf:
dęrǝx (L355p Peer),
schoon:
sxūn (L355p Peer)
|
Opgaven voor de uitdrukking "de tarwe groeit welig, staat gelp". Derf betekent eigenlijk "ongaar, onrijp". [L 35, 61; monogr.]
I-4
|
21528 |
welkom |
welkom:
hij es ər altij weləkom (L355p Peer)
|
Hier is hij altijd welkom. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
17597 |
wenkbrauw |
wenkbrauw:
wenkbrauwen (L355p Peer),
wijnkbrouwen (L355p Peer)
|
dikke wenkbrauwen (haarbogen op het voorhoofd) [ZND 34 (1940)]
III-1-1
|