23737 |
wijwaterbakje |
wijwatersbakje:
wijwatesbekske (L355p Peer),
wijwatersvat:
wijwatersvaat (L355p Peer)
|
Een wijwatersbakje, thuis op de slaapkamer [wïjewatersbekske, wiejwassesjpötje, fintwaterbekske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23601 |
wijwateremmer |
wijwatersvat:
wiejwatersvaat (L355p Peer)
|
Het wijwatervat, de wijwateremmer. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23600 |
wijwaterkwast |
wijwaterskwast:
wiejwaterskwast (L355p Peer)
|
De wijwaterkwast. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23351 |
wijwatervat |
wijwatersbak:
wijwatersbak (L355p Peer),
wijwatersvat:
wijwatersvaat (L355p Peer)
|
De met wijwater gevulde bak bij de ingang(en) van de kerk [wijwater(s)bak, -vat, -steen?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23453 |
wijzerplaat van het torenuurwerk |
wijzerplaat:
wijzerplaat van de toren (L355p Peer)
|
De wijzerplaat van de torenklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34146 |
wild |
driftig:
drefteǝx (L355p Peer)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van de stier. [N 3A, 17]
I-11
|
17576 |
wilde hoofdharen |
duivelshaar:
dievelshoar (L355p Peer),
struivelen:
stroefels (L355p Peer)
|
Wilde hoofdharen (struivelen, duivelshaar, varkenshaar). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
honsrōēs (L355p Peer),
papenkullenbos:
verzamelfiche ZND01, a-m; ZND01, u 051 en ZND15, 004; deze laatste ook bij Har Brok
pāpəkeͅlləboͅ’s (L355p Peer)
|
egelantier [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
hazeklever:
hazǝklęvǝr (L355p Peer),
sulker:
sø̜lǝkǝr (L355p Peer),
zurkel:
zirkǝl (L355p Peer),
zørkǝl (L355p Peer)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijdenboom:
in∂ (∂n∂) wu̯j∂bu.∂m (L355p Peer)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|