e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wrijven wrijven: vrijven (Peer), wrijven (Peer, ... ) wrijven [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
wringen wringen: vreŋən (Peer), wringen (Peer, ... ), wrinhen (Peer) wringen [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
wroeten modden: doa weert wah innen grond gewoeld en gemod meh weinig gevonnen (Peer), woelen: doa weert wah innen grond gewoeld en gemod meh weinig gevonnen (Peer), wroetelen: vrutǝlǝ (Peer), wroeten: vritǝn (Peer) Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, wroetelen, woelen) [N 108 (2001)] I-12, III-1-2
wulp kluut: kluut (Peer) wulp III-4-1
zaad, zaaigoed zaad: ző̜̄ǝt (Peer), zaadje: zɛ̄kǝ (Peer) Hetgeen men uitstrooit, zaait op het land; de verzamelnaam. Zie voor het enkelvoudige begrip "zaadje" achterin het lemma. Vergelijk ook het lemma graankorrel (2.6). De typen gezaads en gezaams worden voornamelijk gebruikt voor (tuin)zaden. (m) achter de plaatscode geeft aan dat uitdrukkelijk is opgegeven dat ''zaad'' er een "de-woord" is. [N M, 22; JG 1a, 1b; Wi 5; RND 111; monogr.] I-4
zaadeg [eg]: [eg] (Peer), houteren [eg]: [houteren eg] (Peer  [(vierkant)]  ) Met zaadeg wordt de eg bedoeld waarmee men het (meestal met de hand) gezaaide graan in de aarde werkt. Daarvoor had men vroeger vaak een aparte driehoekige, vierkante of trapeziumvormige houten eg, die later geheel in ijzer was uitgevoerd. Als zaadeg werd in latere tijden een combinatie van 3 of 4 eggetjes gebruikt. Als men voor de verschillende egwerkzaamheden maar één eg ter beschikking had, spande men deze bij het ondereggen van zaak "bot" aan. Voor zover er bijzonderheden omtrent de vorm (‚àÜ, vierkant, –î ), het materiaal en het aantal tanden van deze eg werden opgegeven, zijn deze achter de betrokken plaatsnummers vermeld. Voor zaadeg opgegeven benamingen die meer op de vorm van deze eg wijzen of op het materiaal waaruit deze vervaardigd is, zijn aan het einde van het lemma geplaatst. Wat bedoeld wordt met ''eg'' en ''eg'' is aangegeven in de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b + 1c + 2c; N 11, 71; N 11A, 159; N J, 10 add.; N P, 15 + 16 add.; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
zaag zaag: zāx (Peer) Snijwerktuig, dat bestaat uit een platte strook staal die aan één zijde van tanden voorzien is. De strook is bevestigd in een handvat of in een spanraam. Zie ook de lemmata ɛhandzaagɛ en ɛspanzaagɛ.' [S 45; L 8, 101; N 53, 1a; monogr.] II-12
zaaien zaaien: zɛ̄n (Peer), zɛ̄ǝ(n) (Peer) [N 15, 1a; JG 1a, 1b; A 2, 70; L A2, 234; L 8, 102; L 24, 6a; S 45; Wi 40; RND 111; monogr.] I-4
zaaien, van bieten planten: pla.ntǝ (Peer), zaaien: zɛ̄ǝn (Peer) Vergelijk ook het algemene lemma Zaaien in aflevering I.4 en Poten. Het object is steeds bieten, enz. [N 12, 43; N 15, 1c; monogr.] I-5
zaaien, van nagewas herfstzaaien: hęrǝxstsɛ̄n (Peer) Op een land waarop men in de loop van het jaar al eens geoogst heeft, kan men in het najaar een tweede gewas, het nagewas, zaaien. Zie ook het lemma ''nagewas'' (1.2.15). [JG 1a, 1b; monogr.] I-4