17938 |
zich haasten |
zich jagen:
zich spooien
zich jagen (L355p Peer)
|
Zich haasten (zich haasten, zich spoeden, spujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
19319 |
zich heel wat inbeelden; ingebeeld persoon |
hoogsnuit:
wat ’n hoewēgsnout (L355p Peer),
wel niet weten bo men van voortkomt:
dië wit wel nie boe ’m van voortkehmt (L355p Peer)
|
bekakt praten [N 102 (1998)]
III-1-4
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
zich inbēlen (L355p Peer)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
34232 |
zich moeilijk laten melken |
haar melk los geven:
(de koe) gɛft ǝr męlǝk lǫs (L355p Peer)
|
Het slechts met moeite gemolken kunnen worden, gezegd van de koe. Er komen in dit lemma verschillende grammaticale categorieën voor. [N 3A, 71]
I-11
|
17974 |
zich niet lekker voelen |
gelijk een krakende wagen, zo voel ik me vandaag:
gelijk ne krakende wagen, zoe viehl ig mig vandaag (L355p Peer),
maar krakende wagens lopen het langste:
meh krakende wagens loewepen het langste (L355p Peer),
sommige dagen gaat het een mens niet:
sommige daag gieget we mins nie (L355p Peer),
zich misselijk voelen:
ich viehl mig misselijk,dah zegde as ge onwel zijt (L355p Peer)
|
Onwel: zich niet gezond voelend (erg, onwel, niet goed, misselijk). [N 107 (2001)] || Zich niet lekker voelen (niet lekker, niet goed, gammel, krank). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) wendelen:
we.ndǝlǝn (L355p Peer)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
18201 |
zich verkleden |
anders aandoen:
Miejehr as drei kiejehre per daag konde ohg nie verkliehjen of anders aan doen, want as ge sterft hadde giejehne remork noewehdig: alles blijft heij op aarde.
anders aandoen (L355p Peer),
verkleden:
Miejehr as drei kiejehre per daag konde ohg nie verkliehjen of anders aan doen, want as ge sterft hadde giejehne remork noewehdig: alles blijft heij op aarde.
verkliehjen (L355p Peer)
|
Zich verkleden [verkleden, omkleden, omtrekken, iets anders aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18219 |
zich warm aankleden |
warm kleden:
wehrm kliehjen (L355p Peer)
|
Zich warm aankleden [(in)duffelen, inpakken, warm aandoen] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33038 |
zicht |
pik:
pek (L355p Peer),
zicht:
zext (L355p Peer)
|
Korte zeis die met één hand gehanteerd wordt en gebruikt wordt voor het maaien van rogge, tarwe, haver, gerst, enzovoorts. Zie de algemene toelichting bij paragraaf 4.2 over het maaien en afbeelding 5. Op de semasiologische kaart 30 zijn de gebieden met pik in de betekenis "zicht" van kaart 29 en met pik in de betekenis "mathaak" van kaart 33 bijeengezet. [N 18, 70; JG 1a, 1b, 2c; Goossens 1963, krt. 28; A 14, 7; A 23, 16.2; L 45, 7; Gwn 7, 4; div.; monogr.; add. uit N 11, 88; N 14, 131; N 15, 16a; N 18, 71; A 4, 28; A 14, 10; L 20, 28; L 42, 46; L 48, 34; Lu 1, 16.2 ; Lu 2, 34.2; Wi 51]
I-4
|
17975 |
ziek |
ziek:
zek (L355p Peer),
zik (L355p Peer, ...
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer,
L355p Peer)
|
ziek [ZND 39 (1942)], [ZND 46 (1946)] || ziek: Daar loopt nu die man, die zn dochter (of: wiens dochter) ziek is geweest [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|