24865 |
zwarte nachtschade |
nachtschaal:
naxtsxāl (L355p Peer)
|
Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.]
I-5
|
24288 |
zwarte roodstaart |
schouwveger:
schaavèger (L355p Peer)
|
zwarte roodstaart
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
solferstekje:
onz.
soͅlvərsteͅkskə (L355p Peer),
stekje:
steͅkskə (L355p Peer)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
solfer:
ps. omgespeld volgens Frings.
soͅlfər (L355p Peer)
|
zwavel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
gords:
gø̜i̯rs (L355p Peer),
smak:
smak (L355p Peer),
wes:
węs (L355p Peer),
zweep:
zwiǝp (L355p Peer)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
wis:
wes (L355p Peer)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18105 |
zweer |
zweer:
zweren (L355p Peer)
|
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18055 |
zwellen |
zwellen:
zwaillen (L355p Peer),
zwellen (L355p Peer),
zweͅlən (L355p Peer),
zwèllen (L355p Peer)
|
zwellen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
z(w)aeme (L355p Peer),
zwemmen (L355p Peer),
zwimə (L355p Peer)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
26688 |
zwengel van de handmolen |
staakijzer:
stāk˱ę̄jzǝr (L355p Peer)
|
De zwengel in de vorm van een booromslag, eventueel voorzien van een houten handvat, waarmee men de bovenste molensteen van de van een maalstoel voorziene handmolen kan laten draaien; ook de zwengel van de eenvoudige handmolen. [N D, 15]
II-3
|