e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zwarte nachtschade nachtschaal: naxtsxāl (Peer) Solanum nigrum L. subsp. nigrum. Zeer algemeen voorkomend onkruid op bouwland, in moestuinen en open bermen met witte stervormige bloempjes en giftige zaden in de vorm van zwarte (rijpe) of groene tot gele (onrijpe) bessen of bolletjes. Het bloeit van juni tot de herfst. De lengte varieert van 5 tot 60 cm. Het type wiemelen is een variant van ɛwiemerenɛ, uit ɛwijn-berenɛ, "aalbessen". Bij tinkruid wordt opgemerkt: "men schuurt er tin mee". [JG 1a, 1b, 2c; A 43, 10; A 60A, 69; monogr.] I-5
zwarte roodstaart schouwveger: schaavèger (Peer) zwarte roodstaart III-4-1
zwavelstok solferstekje: onz.  soͅlvərsteͅkskə (Peer), stekje: steͅkskə (Peer) zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1
zwavelx solfer: ps. omgespeld volgens Frings.  soͅlfər (Peer) zwavel [ZND 08 (1925)] III-4-4
zweep gords: gø̜i̯rs (Peer), smak: smak (Peer), wes: węs (Peer), zweep: zwiǝp (Peer) Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10
zweep van de koeherder wis: wes (Peer) Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146] I-11
zweer zweer: zweren (Peer) Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 107 (2001)] III-1-2
zwellen zwellen: zwaillen (Peer), zwellen (Peer), zweͅlən (Peer), zwèllen (Peer) zwellen [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
zwemmen zwemmen: z(w)aeme (Peer), zwemmen (Peer), zwimə (Peer) zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND] || Zwemmen. [Willems (1885)] III-3-2
zwengel van de handmolen staakijzer: stāk˱ę̄jzǝr (Peer) De zwengel in de vorm van een booromslag, eventueel voorzien van een houten handvat, waarmee men de bovenste molensteen van de van een maalstoel voorziene handmolen kan laten draaien; ook de zwengel van de eenvoudige handmolen. [N D, 15] II-3