id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20716 | boterham met kaas | boterham met kaas: Syst. Frings botəram mɛt kɛ̄s (Peer) | Boterham met kaas (keesbam, keistaat, sjmouer?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
20715 | boterham met vet | boterham met vet: Syst. Frings botəram mɛt ˃veͅt (Peer) | Boterham met vet (sjmouer?) [N 16 (1962)] III-2-3 |
34248 | boterkuip | boterteil: bōtǝrtē̜l (Peer) | Houten kuipje waarin de boeren de boter wassen. [JG 1c, 2c] I-11 |
19551 | boterlepel | boterspaan: bōtərspøͅn (Peer) | lepel, houten ~; inventarisatie benamingen (boterspaan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
19549 | boterpot | boterpot: botərpoͅt (Peer) | pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1 |
19517 | botervlootje | boterpot: bōtərpoͅt (Peer) | botervlootje [N 20 (zj)] III-2-1 |
32948 | botteriken | botteriken: bǫtǝrekǝ (Peer) | De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3 |
33644 | bouwland | akker: akǝr (Peer), kouter: kǫu̯tǝr (Peer), labeur: labeur (Peer), land: lant (Peer), veld: fɛlt (Peer), vɛlt (Peer) | Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8 |
26306 | bovenbonkelaar | bonkelaar: boŋkǝlę̄r (Peer) | De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.] II-3 |
17639 | bovendeel van de rug | bult: B.v. ne bult hemmen is nie min. bult (Peer), rug: poakelt mig ins op oehre rig (Peer) | Bovendeel van de rug (poekel, kraomenak, kriemer, rug?, nak?) [N 109 (2001)] || Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)] III-1-1 |