19681 |
de was bleken |
bleken:
blaiken (L355p Peer),
bleke (L355p Peer),
blèken (L355p Peer)
|
de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
19643 |
de was stijfselen |
stijven:
steͅi̯vən (L355p Peer)
|
een hemd stijven [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drē̜i̯vǝ (L355p Peer),
dręi̯.vǝ (L355p Peer)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20808 |
deeg |
deeg:
diech (L355p Peer),
dieg (L355p Peer),
dieëch (L355p Peer)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
32311 |
definitieve band |
band:
bant (L355p Peer),
reep:
rīǝp (L355p Peer)
|
De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.]
II-12
|
34060 |
dekbare vaars |
aankomende vaars:
ānkōmǝndǝ vɛ̄rs (L355p Peer)
|
Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21]
I-11
|
24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L355p Peer),
springen:
spreŋǝ (L355p Peer),
sprɛŋǝn (L355p Peer)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
19704 |
deksel |
deksel:
deksəl (L355p Peer),
scheel:
schēͅl (L355p Peer),
schèl (L355p Peer),
schèle (L355p Peer),
sXēͅl (L355p Peer),
sXèl (L355p Peer),
sXèèl (L355p Peer)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
dek:
dęk (L355p Peer),
scheel:
sxē̜.l (L355p Peer)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
bâche:
ba(š) (L355p Peer)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|