e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de was bleken bleken: blaiken (Peer), bleke (Peer), blèken (Peer) de was op de bleek leggen [ZND 21 (1936)] III-2-1
de was stijfselen stijven: steͅi̯vən (Peer) een hemd stijven [ZND 07 (1924)] III-2-1
de zeug naar de beer brengen drijven: drē̜i̯vǝ (Peer), dręi̯.vǝ (Peer) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
deeg deeg: diech (Peer), dieg (Peer), dieëch (Peer) zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)] III-2-3
definitieve band band: bant (Peer), reep: rīǝp (Peer) De van ijzer gemaakte band die na het verwijderen van de sluitbanden om het vat of de kuip wordt gelegd. Al naar gelang van de plaats waar de band zich op het vat bevindt, onderscheidt men kopbanden, halsbanden en buikbanden. Zie ook deze lemmata. [A 19, 1a-c; L 34, 53; monogr.] II-12
dekbare vaars aankomende vaars: ānkōmǝndǝ vɛ̄rs (Peer) Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21] I-11
dekken dekken: dękǝ (Peer), springen: spreŋǝ (Peer), sprɛŋǝn (Peer) Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b] I-11, I-12
deksel deksel: deksəl (Peer), scheel: schēͅl (Peer), schèl (Peer), schèle (Peer), sXēͅl (Peer), sXèl (Peer), sXèèl (Peer) deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] III-2-1
deksel van de metalen gierton dek: dęk (Peer), scheel: sxē̜.l (Peer) De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.] I-1
dekzeil bâche: ba(š) (Peer) Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b] I-10