21153 |
dreef |
dreef:
dreef (L355p Peer),
dreeft (L355p Peer),
drēft (L355p Peer)
|
een lange dreef [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
22480 |
driekoningen |
driekoningen:
dreikoningen (L355p Peer)
|
6 januari, Driekoningen [Dreikeunige, Koningen, dortiendach]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
27465 |
driepoot |
karwip:
kārwep (L355p Peer)
|
Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d]
I-13
|
33662 |
dries |
dries:
dres (L355p Peer),
dris (L355p Peer)
|
In onder andere de vragen N 14, 55 en L 19b, 3a is gevraagd naar de betekenis van dries. De antwoorden verschillen nogal van elkaar. De ene informant zegt dat dries een ø̄niet omheinde weiø̄ is, volgens de andere is dries een ø̄omheind stuk weilandø̄. De een noemt dries ø̄droge hoge weideø̄, de ander een ø̄laag stuk weilandø̄. Het kenmerk ø̄braakliggendø̄ scoort het hoogst. ø̄Met gras begroeidø̄ en ø̄onvruchtbareø̄ of ø̄minderwaardige grondø̄ zijn de daaropvolgende meest genoemde kenmerken. Op grond hiervan zou men dries als volgt kunnen defini√´ren: ø̄onvruchtbare, met gras begroeide grond die enige jaren braak ligt, voordat men ze bewerktø̄. Intussen kan men er wel schapen laten grazen. Van Dale (11de druk, blz. 661 s.v. dries) geeft als de eerste twee betekenissen ø̄braakliggende akkerø̄ en ø̄verarmd bouwland dat als (schapen)weide gebruikt wordtø̄. [N 14, 55; N 14, 52; N 14, 50a; N 14, 50b; N 6, 33b; L 19b, 3a; L 19b, 2aI; A 10, 4; Wi 15; RND 20; monogr.]
I-8
|
34094 |
driespeen |
driedeemse koe:
drē̜i̯dēmsǝ kǭu̯ (L355p Peer),
uier met drie demen:
ē̜i̯ǝr męt drē̜i̯ dēmǝ (L355p Peer)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] || Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|
26482 |
drietakrijn |
drijtak:
drejtak (L355p Peer)
|
Rijn met drie rijntakken. [A 42A, 21]
II-3
|
23811 |
drievuldigheidszondag |
eerste zondag na pinksten:
iejerste zondaag noa pinkste (L355p Peer)
|
De eerste zondag na Pinksteren, het feest van de H. Drieëenheid of Drievuldig-heid, Drievuldigheidszondag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
18866 |
driftig |
dik:
deͅk (L355p Peer),
dik (L355p Peer),
giftig:
giftig (L355p Peer),
kwaad:
kaod (L355p Peer),
koed (L355p Peer),
kø͂ͅt (L355p Peer)
|
driftig [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|
22655 |
drijftol |
poppernel:
pipernel (L355p Peer),
pipərnēͅl (L355p Peer),
pipərnɛl (L355p Peer),
zonder koord of touw DOP opwinden met n stuk koord
piepernel (L355p Peer)
|
/ [SND (2006)] || Drijftol (speeltuig door middel van een zweep door kinderen gedreven). [ZND 16 (1934)] || Drijftol (tol, die met de zweep wordt voortgedreven). [ZND 01u (1924)] || Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [Lk 03 (1953)]
III-3-2
|
17862 |
dringen |
dringen:
dringen (L355p Peer),
stoten:
stoeten (L355p Peer),
stoəten (L355p Peer)
|
niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|