25133 |
druppel |
drup:
drep (L355p Peer, ...
L355p Peer),
dreͅp (L355p Peer, ...
L355p Peer),
druppel:
drèppel (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
25108 |
druppen, druppelen |
druppelen:
drĕppelen (L355p Peer),
drèppelen (L355p Peer),
druppen:
ps. omgespeld volgens Frings.
dreͅppen (L355p Peer),
dreͅppən (L355p Peer),
lekken:
leeke (L355p Peer),
leeken (L355p Peer)
|
druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)]
III-4-4
|
32802 |
dubbel eggen |
half in half [eggen]:
ha.lǝf˱ in ha.lǝf [eggen] (L355p Peer)
|
Manier van eggen, waarbij men elke egstrook na het keren voor de helft overegt. Op deze wijze wordt de grond tweemaal door de eg-tanden bewerkt. Zie ook de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a+ 1b+ 1d add.; N 11A, 84a]
I-2
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gezwad:
dǫbǝl [gezwad] (L355p Peer)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
33963 |
dubbele lijn |
dobbel kordeel:
dǫbǝl kǝrdiǝl (L355p Peer)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
33192 |
dubbelschaar van de aanaardploeg |
dubbele schalm:
dubbele schalm (L355p Peer)
|
Zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma Aanaardploeg. [N 11A, 83b; monogr.; add. uit N 12, 25]
I-5
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
deif haan ... (L355p Peer),
di dijf es teͅm, in teͅm dijf (L355p Peer),
douf (L355p Peer),
dōuf (L355p Peer),
en dooef (L355p Peer),
Pl. òu.
dòuf (L355p Peer)
|
duif [GTRP (1980-1995)] || Duif, mannelijk. [ZND 39 (1942)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] || Tam, mak. "Die duif is tam, een tamme duif. [ZND 07 (1924)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
douf (L355p Peer),
dōūf (L355p Peer)
|
duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
22787 |
duiken |
dompelen:
[vgl. lm. DOMPELEN in WLD III, 1.2, pag. 56]
in het dompelen (L355p Peer),
duikelen:
[OVT]
daukelde (L355p Peer),
duiken:
in het water dauken (L355p Peer),
in t water duiken (L355p Peer)
|
Duikelen. [Willems (1885)] || In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
23504 |
duitse mis |
samengezongen mis:
samengezongen mes (L355p Peer)
|
Een Duitse mis, door de gelovigen samen gezongen [Duutsje zingmèa?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|