17545 |
gedrongen persoon |
knoestige mens:
ne knoestige mins (L355p Peer)
|
Gedrongen, een gedrongen postuur hebben (gestuikt, knoest). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17546 |
gedrongen postuur |
gestuikt postuur:
gestoukt postuur (L355p Peer)
|
Gedrongen, een gedrongen postuur hebben (gestuikt, knoest). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
19046 |
geduld |
geduld:
hēt toch wa gedeld (L355p Peer),
korte a klank
ha toch wa geduld (L355p Peer),
patintie:
het toch wa patientie (L355p Peer),
hēt toch wa pasīeͅntī (L355p Peer)
|
Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
23666 |
gedurige aanbidding |
altijddurende aanbidding:
altijd dierende aanbidding (L355p Peer)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18916 |
gedwee |
braaf:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
een braaf jonk (L355p Peer),
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
braaf (L355p Peer),
gedwee:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
da⁄s e gedwie kind (L355p Peer),
e gedwē kend (L355p Peer),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gedwēī (L355p Peer),
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gedwie (L355p Peer),
gədwēͅ (L355p Peer),
gewillig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
da⁄s e gewillig kind (L355p Peer),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewillig (L355p Peer)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
gele schrijver (gew.uitspr.) (L355p Peer)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
de gēͅel verf (L355p Peer),
gēͅəlve͂rəf (L355p Peer),
gèèlverf (L355p Peer)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || geelzucht [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen cent waard:
giene cewnt wéerd (L355p Peer)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
hè heet gieen rist (L355p Peer),
hè heet gin rist (L355p Peer, ...
L355p Peer)
|
hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
gīr (L355p Peer)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|