19381 |
gewelf |
gewelf:
gewelf (L355p Peer),
gǝwɛlf (L355p Peer),
gǝwɛ̄lǝf (L355p Peer)
|
Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)]
II-9, III-3-3
|
23377 |
gewelfschildering |
gewelfschildering:
gewelfschildering (L355p Peer),
muurschildering:
muurschildering (L355p Peer)
|
Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33298 |
gewone melkdistel |
melkdistel:
mɛlkdestǝl (L355p Peer)
|
Sonchus oleraceus L. Een op bouwland, in moestuinen en wegbermen voorkomend onkruid met een penwortel, bleekgele tot gele bloempjes uit "buikige" korfjes in een scherm en met grof ingesneden dof- of grijsgroen, vaak paars aangelopen bladeren met een stekelige bladrand. Het wordt 30 tot 90 cm hoog en bloeit van juni tot de herfst.
I-5
|
33265 |
gewone spurrie |
spurrie:
sperex (L355p Peer)
|
Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.]
I-5
|
19135 |
gewoonte |
gewoonte:
gewoente (L355p Peer)
|
Gewoonte. [Willems (1885)]
III-3-2
|
17564 |
gewricht |
gewricht:
gewricht (L355p Peer),
knokkel:
knokel (L355p Peer),
knook:
knook (L355p Peer)
|
hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)]
III-1-1
|
17588 |
gezicht |
gezicht:
bliëk gezicht (L355p Peer)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-1
|
17589 |
gezicht (spotnamen) |
lange neus:
#NAME?
laŋ nās (L355p Peer),
schoon gezicht:
è schoeweh gezicht (L355p Peer)
|
Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Spotbenamingen voor het gezicht [N 109 (2001)]
III-1-1
|
17970 |
gezond |
gaaf zijn:
gaaf (L355p Peer),
gezond zijn:
as ge nie zik zijt dan zijhde gezond (L355p Peer),
niet krank zijn:
nie krank (L355p Peer)
|
Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, uver, gaaf, krek). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
23278 |
gezongen mis |
mis met liturgische gezangen:
mes met liturgische gezangen (L355p Peer)
|
Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|