e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peer

Overzicht

Gevonden: 3663
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gewelf gewelf: gewelf (Peer), gǝwɛlf (Peer), gǝwɛ̄lǝf (Peer) Gebogen vlak, samengesteld uit bakstenen, dat de overdekking vormt van een ruimte die wordt omsloten door muren of pijlers. Zie ook de lemmata 'Troggewelf' en 'Tongewelf'. [S 10; L 1 a-m; L 24, 12; N 79, 18; monogr.] || Het gewelf [zwerk, verwulf, verwölf?]. [N 96A (1989)] II-9, III-3-3
gewelfschildering gewelfschildering: gewelfschildering (Peer), muurschildering: muurschildering (Peer) Een gewelfschildering, muurschildering. [N 96A (1989)] III-3-3
gewone melkdistel melkdistel: mɛlkdestǝl (Peer) Sonchus oleraceus L. Een op bouwland, in moestuinen en wegbermen voorkomend onkruid met een penwortel, bleekgele tot gele bloempjes uit "buikige" korfjes in een scherm en met grof ingesneden dof- of grijsgroen, vaak paars aangelopen bladeren met een stekelige bladrand. Het wordt 30 tot 90 cm hoog en bloeit van juni tot de herfst. I-5
gewone spurrie spurrie: sperex (Peer) Spergula arvensis L. Een 15 tot 40 cm hoge plant met rechtopstaande stengels en smalle, priemvormige bladeren in kransen en kleine witte bloempjes. Spurrie bloeit van juni tot september en wordt vooral op zandgronden als veevoeder gekweekt. [N Q, 2; JG 1a, 1b; L A1, 245; R 3, 28; monogr.] I-5
gewoonte gewoonte: gewoente (Peer) Gewoonte. [Willems (1885)] III-3-2
gewricht gewricht: gewricht (Peer), knokkel: knokel (Peer), knook: knook (Peer) hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)] III-1-1
gezicht gezicht: bliëk gezicht (Peer) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] III-1-1
gezicht (spotnamen) lange neus: #NAME?  laŋ nās (Peer), schoon gezicht: è schoeweh gezicht (Peer) Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Spotbenamingen voor het gezicht [N 109 (2001)] III-1-1
gezond gaaf zijn: gaaf (Peer), gezond zijn: as ge nie zik zijt dan zijhde gezond (Peer), niet krank zijn: nie krank (Peer) Gezond (zijn): niet ziek (gezond, goed, uver, gaaf, krek). [N 107 (2001)] III-1-2
gezongen mis mis met liturgische gezangen: mes met liturgische gezangen (Peer) Een mis met liturgische gezangen. [N 96B (1989)] III-3-3