e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Peij

Overzicht

Gevonden: 694
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rij schoven in het veld jaan/gaan: jīǝn (Peij), rij: rā̯ (Peij) Rij gebonden maar nog niet in stuiken bijeengezette schoven in het veld. Vergelijk vooral de lemma''s ''graanzwad, rij gemaaide halmen'' (4.2.10) en ''rij hokken in het veld'' (4.6.20). [N 15, 24; monogr.; add. uit JG 1b; A 23, 16] I-4
rij, wiers vlot: vlǫt (Peij) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijn rijn: rijn (Peij) Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120] II-3
rode biet kroot: kruǝt (Peij), rode kroot: rōi̯ krōt (Peij), slakroot: slāi̯kruāt (Peij), slāi̯krǭt (Peij) Beta vulgaris L. var. rubra L. Deze bietensoort hoort eigenlijk onder de groenten uit de moestuin, en daardoor in de aflevering over de boerderij en het erf, maar is toch hier ondergebracht vanwege "lexicale nabijheid" met biet, kroot. De knollen met een doorsnee van 8-10 cm worden gekookt en warm of koud als salade gegeten. De knollen en het kookvocht hebben een felle donkerpaarse kleur. [A 4, 26d; A 13, 2a; A 49, 1b; L 20, 26d; monogr.] I-5
roedewiggen spieën/spijen: spieën/spijen (Peij) De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76] II-3
roep- en lokwoord voor de eend piele, piele: pīlǝ, pīlǝ (Peij), wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Peij), wiele, wiele, wiele: wilǝ, wilǝ, wilǝ (Peij), wīlǝ, wīlǝ, wīlǝ (Peij) [L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de gans wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Peij), wiele, wiele, wiele: wilǝ, wilǝ, wilǝ (Peij) Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6] I-12
roep- en lokwoord voor de jonge eend jonge eend: joŋ ē̜ntj (Peij), wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Peij) [VC 14, 2s -r-; monogr.] I-12
roep- en lokwoord voor de jonge gans wiele, wiele: wilǝ, wilǝ (Peij) [VC 14, 2q (r] I-12
roep- en lokwoord voor de kalkoen schroet, schroet: šrūt, šrūt (Peij), schroet, schroet, schroet: šrūt, šrūt, šrūt (Peij) Men kan de kalkoen roepen door het geluid van hen na te bootsen. Omdat ze vaak grootgebracht worden samen met de kippen, worden ze ook wel (L 191 (Afferden), 245b (Tienray), Q 2 (Hasselt), 192 (Margraten), 195 Sint-Geertruid)) gelokt met roepwoorden voor kippen. Een andere mogelijkheid tot lokken is dat men fluit of een bepaald keelgeluid (L 360 (Bree)) maakt. [L 47, 9C; A 6, 4] I-12