34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
kip, kip:
kip, kip (L381b Peij),
tiet, tiet:
tit, tit (L381b Peij),
tiet, tiet, tiet:
tit, tit, tit (L381b Peij),
tīt, tīt, tīt (L381b Peij),
tjiet, tjiet, tjiet:
tjit, tjit, tjit (L381b Peij)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34218 |
roep- en lokwoord voor de koe |
bella:
bella (L381b Peij),
truida:
truida (L381b Peij)
|
Men roept de koe naast de algemene benamingen koe, muk enzovoorts ook met het noemen van de kleur, b.v. zwarte en met een eigennaam als Lies en Berta. [N C, 16; VC 14, 2a (r]
I-11
|
34379 |
roep- en lokwoord voor een big |
kuus, kuus:
køš, køš (L381b Peij),
kuusje:
kyškǝ (L381b Peij)
|
Roep- en lokwoord voor een big. Iets roepen kan ook vervangen worden door een smakkend geluid te maken of door te klakken met de tong. [N 19, 11b; VC 14, 2d r; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kuik, kuik:
kyk, kyk (L381b Peij),
kȳk, kȳk (L381b Peij),
kuik, kuik, kuik:
kyk, kyk, kyk (L381b Peij),
tiet, tiet, tiet:
tīt, tīt, tīt (L381b Peij),
tietetje, tietetje:
titǝkǝ, titǝkǝ (L381b Peij)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
34377 |
roep- en lokwoord voor het varken |
kuus, kuus:
køš, køš (L381b Peij),
kuusje:
kyškǝ (L381b Peij)
|
In plaats van kuus roepen klakt men ook wel met de tong. [N 19, 11a; VC 14, 2c (r]
I-12
|
34442 |
roep- en lokwoorden voor het lam |
mekketje:
mɛkǝtjǝ (L381b Peij)
|
[N 19, 74b; VC 14, 2k (R]
I-12
|
34441 |
roep- en lokwoorden voor het schaap |
lem, lem:
lɛm lɛm (L381b Peij),
mekketje:
mɛkǝtjǝ (L381b Peij)
|
[N 19, 74a; VC 14, 2j (R]
I-12
|
34460 |
roepwoord voor de geit |
mekketje:
mɛkǝtjǝ (L381b Peij)
|
[N 19, 74e; VC 14, 2l r; L B2, 259e -263-; monogr.; N C, Q 111 add.]
I-12
|
34461 |
roepwoord voor de jonge geit |
mekketje:
mɛkǝtjǝ (L381b Peij)
|
[N 19, 74f; VC 14, 2m -r-]
I-12
|
28568 |
roer |
schijt:
šīt (L381b Peij)
|
Dysentrie of diarree. Wanneer de bijen te lang moeten overwinteren door koud weer, kan het zijn dat de reinigingsvlucht niet plaatsvindt. De afvalstoffen hopen zich op in de endeldarm. De bijen zien zich genoodzaakt zich te ontlasten in de woning met als mogelijk gevolg buikloop. Tegenwoordig wint de mening terrein dat roer geen aparte ziekte is, maar een begeleidend verschijnsel van de ziekte nosema (De Roever, pag. 439). [N 63, 71a; Ge 37, 204]
II-6
|