25893 |
schroefblok |
moer:
mōr (L381b Peij)
|
Het vierkante metalen blokje rond de schroefdraad van de pers. Zie afb. 19. [N 57, 12b]
II-2
|
25912 |
schuim |
schuim:
šūm (L381b Peij)
|
Het schuim dat zich vormde op de kokende stroop. [N 57, 27a]
II-2
|
19555 |
schuimspaan |
schuimschepper:
šūmšø̜pǝr (L381b Peij)
|
De spaan waarmee het schuim op de stroop werd weggeschept. [N 57, 27b]
II-2
|
19935 |
schuur |
schuur:
šȳr (L381b Peij)
|
Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c]
I-6
|
19869 |
schuurmiddel |
schuuras:
šūr'as (L381b Peij)
|
Het schuurmiddel waarmee men de ketel nawreef totdat hij blonk. De meeste invullers gaven als schuurmiddel klei en leem op, maar ook andere middelen werden toegepast. Zo vermeldt de zegsman uit L 374 dat hij "drijszand" gebruikte, fijn metselzand, om de ketel te schuren, terwijl de respondent uit Q 247a "rijnzand" en "klompen" als schuurmiddel kende. De invuller uit Q 196a maakte zijn ketel schoon met zand en een "brik", een uit zachte veldbrandsteen vervaardigde baksteen. In L 379 en L 381b gebruikte men de as die bij het stroopstoken overbleef, om de ketel te schuren. [N 57, 39d]
II-2
|
33416 |
schuurpoort |
poort:
[poort] (L381b Peij),
schuurpoort:
šȳrpǫrt (L381b Peij)
|
De grote dubbele deur die toegang geeft tot de schuur en de mogelijkheid biedt met de oogstwagens tot op de dorsvloer te rijden. Meervoudige opgaven benoemen de beide poortvleugels. Voor de behandeling van de namen van de poortvleugels en van het sluitwerk van de poort zie de paragraaf over de grote toegangspoort van de boerderij, par. 4.1. Zie ook het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3) en, voor de benaming dendeurtje, ook het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.12). Vergelijk ook de betekeniskaart van poort "schuurpoort" en "hek" in de aflevering over de landerijen (I.8). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 12 bij het lemma "schuur" (3.1.1). [N 5A, 51a; N 4, 37; JG 1a en 1b; A 10, 7b; Gwn 4, 10; monogr.]
I-6
|
28694 |
sikkel |
(het/de) kromme:
krom (L381b Peij),
zekel:
zēkǝl (L381b Peij)
|
Werktuig in de vorm van een halve cirkel met een korte steel dat gebruikt wordt om gras en soms ook wel graan te maaien. In Noord Ned. Limburg is herhaaldelijk opgemerkt: "zelden in handen van boeren ... het is een typisch vrouwengereedschap" (L 270). [N 11, 88; N 18, 79; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 28 en 28a; A 14, 7 en 11; A 23, 16.2; L 20, 28; L 42, 46; L 45, 11; Lu 1, 16.2; NE 2, 1; Wi 51; monogr.; add. uit N Q, 11c]
I-5
|
28416 |
simplexkast |
simplex:
simplex (L381b Peij)
|
Een van de vele soorten bijenkasten. De Simplexkast is uitgerust met het zogenaamde Simplexraam, dat een breedte/lengte heeft van 356 mm en een hoogte van 216 mm. Ze kan enkel- of dubbelwandig zijn (De Roever, pag. 189). Het Simplexraam behoort tot de liggende groep van ramen. Ondanks de vele tekortkomingen, zoals een te klein vlieggat, te dun hout en een te klein dak, heeft de Simplexkast een enorme vlucht genomen meer door haar goedkoopte dan door kwaliteit. Aan de Engelse Simplexkast kleven die tekortkomingen minder. In Nederland heeft men nog een Verbeterde Simplex op de markt gebracht waarin de ergste gebreken van de Simplexkast zijn vermeden. [N 63, 9]
II-6
|
33728 |
slagboom |
barrier:
brēr (L381b Peij),
sluitboom:
slūtbǫu̯m (L381b Peij)
|
Een toegangshek in de vorm van een enkele boom die om een paal draait, aangebracht in een omheining of op een dam in een sloot bijvoorbeeld. [A 25, 5b; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
28500 |
slechte koningin |
een slordige:
ǝn slǫrdegǝ (L381b Peij)
|
Een onvolmaakte, onbevruchte en onregelmatig eierleggende koningin. Zij is darrenbroedig. [N 63, 63a; Ge 37, 45]
II-6
|