18210 |
[jasje] |
jekker:
jekker (L381b Pey)
|
Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18211 |
[wambuisjas?] |
kiel:
kēēl (L381b Pey)
|
Hoe noemt men hetzelfde kledingstuk, van katoenen stof vervaardigd? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18212 |
aan flarden |
gereten:
De kleijer woore gerete (L381b Pey),
verscheurd:
eu is van chaffeur
zīn klèjər wōrə vərsjeurdj (L381b Pey)
|
Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)]
III-1-3
|
19975 |
aanhitsen |
aanschikken:
aansjíkke (L381b Pey),
kissen:
kísje (L381b Pey)
|
Hoe noemt u een hond kwaad maken, aanhitsen (hitsen, hissen, opkiezen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
24573 |
aar van de lisdodde |
voezenkluppel:
-
voezəklöppəl (L381b Pey)
|
aar vd grote lisdodde [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
20538 |
aardappelen stampen |
brijen:
briejə (L381b Pey),
stampen:
sjtampə (L381b Pey)
|
stampen; Hoe noemt U: Fijnmaken van b.v. aardappelen (deisteren, moezelen, moezen, britsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20899 |
aardappels schillen |
schillen:
eerpel sjèlle (L381b Pey),
èrpel sjèlle (L381b Pey)
|
aardappels schillen [DC 23 (1953)]
III-2-3
|
33482 |
aardbei |
aardbei:
aarbei (L381b Pey),
aardbes:
ēͅrbēs (L381b Pey),
erbel:
irbəl (L381b Pey)
|
[DC GV (1935) M]De bekende, fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant (aadbissem, aardbeer, aardbees, jaarbees, aardbezie, freis). [N 82 (1981)]
I-7
|
17650 |
achterwerk |
kont:
kont (L381b Pey)
|
Bil. Ook platte woorden! [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24920 |
afkalven |
afbrokkelen:
aafbrökkele (L381b Pey),
afkalven:
aafkalvə (L381b Pey)
|
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|