20131 |
een hond vleien |
keuren:
keure (L381b Pey)
|
Hoe noemt u een hond vleien (fluren, flemen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hūrə (L381b Pey)
|
een huis huren [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
20508 |
een kater hebben |
de vot in hebben:
də vot ‧in höbbə (L381b Pey),
een kater hebben:
eine kater höbbə (L381b Pey)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
de klets weg hebben:
ich höb de klets weg (L381b Pey),
een kou opgelopen hebben:
ich höb mich n koaj opgəloupe (L381b Pey),
get opgedaan hebben:
ich höb mich gĕt opgedoan (L381b Pey),
het te pakken hebben:
ich höb t tə pakkə (L381b Pey)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
18960 |
eerlijk |
eerlijk:
ierlik (L381b Pey)
|
eerlijk: Jullie moeten die snoepjes - delen [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
20520 |
eetbare slak |
slek:
sjlèk (L381b Pey)
|
slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20613 |
eetlust |
eetzin:
éétzinnə (L381b Pey)
|
lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24430 |
egel |
kroe-echel:
kroeheechel (L381b Pey),
stekelvarken:
stèkelverke (L381b Pey)
|
egel [DC 04 (1936)]
III-4-2
|
19742 |
eierdopje |
eierdopje:
èjərdöpkə (L381b Pey)
|
eierdopje [DC 39 (1965)]
III-2-1
|
20526 |
eierkoek |
eierenkoek:
eierekook (L381b Pey),
eierkoek:
eierkook (L381b Pey),
eiərəkook (L381b Pey)
|
eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)]
III-2-3
|