21492 |
geburen |
buren:
bure (L381b Pey)
|
alle buren samen [geburen, gebuur] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17621 |
gehemelte |
raak:
rākə (L381b Pey)
|
Hoe noemt men de bovenkant van de mondholte? ( Nederl. gehemelte, verhemelte). [DC 30 (1958)]
III-1-1
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gehucht (L381b Pey)
|
een klein dorpje zonder kerk [gehucht, bijval, uithoek] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21466 |
gekkenhuis |
gekkenhuis:
gekkenhoes (L381b Pey)
|
een instelling voor het verplegen van krankzinnigen [zothuis, gek[ken]huis, fermerie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
24483 |
geknotte wilg |
kok:
kŏk (L381b Pey),
wilg:
wilg (L381b Pey)
|
de knotwilg (boom van het geslacht Salix) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24152 |
gele kwikstaart |
akkermannetje:
akkermenke (L381b Pey),
gele kwikstaart:
gele kwikstert (L381b Pey)
|
kwikstaart, geel [DC 26 (1954)] || kwikstaart, wit [DC 26 (1954)]
III-4-1
|
25188 |
geluid van naderend onweer |
hommelen:
⁄t hòmmeljt (L381b Pey),
rommelen:
römmele (L381b Pey)
|
eerste rommelen dat in de verte te horen is wanneer er een onweer op komst is [meutelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemaekelik (L381b Pey),
op zijn gemak:
op zie gemaak (L381b Pey)
|
gemakkelijk [DC 02 (1932)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
18945 |
gemeen |
onnut:
= een vent met gemene streken
ŏĕnöt (L381b Pey)
|
smerig, slecht, gemeen: Kent of kende men in uw dialect een woord onnut, ont, oent, onter, ontig, ontieg in de betekenis van ---? Voorbeeldzin? [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
21705 |
gemeentesecretaris |
secretaris:
sikretaris (L381b Pey)
|
het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)]
III-3-1
|