33556 |
moestuinx |
hof:
hōͅf (L381b Pey),
moeshof:
mōshōͅf (L381b Pey)
|
[DC 03 (1934)] [Roukens 03 (1937)]
I-7
|
20596 |
moezen |
moes maken:
moos makə (L381b Pey)
|
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17758 |
mond |
mond:
mondj (L381b Pey),
mŏndj (L381b Pey)
|
Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25169 |
mooi, helder weer |
klaar weer:
klaor wéér (L381b Pey),
schoon weer:
sjoen wéér (L381b Pey),
tis sjoan wèr (L381b Pey)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
morgen:
mörge (L381b Pey)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L381b Pey)
|
mot [DC 24 (1953)]
III-4-2
|
25130 |
motregen, fijne regen |
bijsje:
bieske (L381b Pey),
siemel:
zieməl (L381b Pey),
zemel:
zeeməl (L381b Pey)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
motregenen:
mŏĕtraignə, het mŏĕtraingənt (L381b Pey),
sprinkelen:
sprinkele (L381b Pey)
|
motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] || zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24356 |
mug |
mug:
mök (L381b Pey, ...
L381b Pey)
|
steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
20598 |
muik |
mouting:
mótjing (L381b Pey, ...
L381b Pey),
als kind noemde wij dat een - (de oe hel kort uitspreken wordt heden ten dage niet meer gebruikt
mŏĕ-tjing (L381b Pey)
|
Kent u een woord voor een geheime bergplaats voor onrijp fruit? Vroeger legden de kinderen vruchten, vooral appels, die ze onrijp geplukt hadden, op een verborgen plekje in het hooi of stro om zacht te worden. Voorbeelden met woorden voor deze bergplaats [DC 31 (1959)] || mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde) [N 80 (1980)]
III-2-3
|