33848 |
draven |
draven:
dr˙ǭǫvǝ (Q161p Piringen)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
27465 |
driepoot |
drievoet:
drēvūt (Q161p Piringen)
|
Steun die onder de schoot van de kar gezet wordt en die gebruikt wordt bij het oogsten en eventueel bij het smeren van de as. Voor de woordtypes knecht, kracht, wip, krik en hun samenstellingen is er overlap met de benamingen voor de karwip (zie dat lemma in wld II.11), een hefboom die ook gebruikt wordt bij het smeren van de as. [N 17, 80; JG 1d]
I-13
|
19574 |
drinkglas |
pint:
pīnt (Q161p Piringen)
|
drinkglas [RND]
III-2-1
|
25128 |
droog weer |
droog:
dréújch (Q161p Piringen)
|
droog [RND]
III-4-4
|
34156 |
droogstaan |
verzijen:
vǝrzē.jǝ (Q161p Piringen)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
douve hage es plezier (Q161p Piringen),
Pl. [dàuve]
dàuf (Q161p Piringen)
|
Duif. [Goossens 1b (1960)] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
21965 |
duivenhok |
duifhuis:
dǭ.vǝrs (Q161p Piringen),
duivers:
dōͅ.vərs (Q161p Piringen)
|
Duivenhok. [Goossens 1b (1960)] || Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6, III-3-2
|
22090 |
duivenslag |
traal:
trò.ḷ (Q161p Piringen),
tralie:
trǭl (Q161p Piringen),
val:
va.l (Q161p Piringen),
và.l (Q161p Piringen)
|
Duivenslag. [Goossens 1b (1960)] || Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.]
I-6, III-3-2
|
17895 |
duwen |
duwen:
daowə (Q161p Piringen)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
20941 |
een boterham smeren |
boterham smeren:
bu̞təram smēͅərə (Q161p Piringen),
een kant smeren:
ouder
ənə kānt smēͅərə (Q161p Piringen),
een snee smeren:
ən snī smēͅərə (Q161p Piringen)
|
smeren [RND]
III-2-3
|