18153 |
dokteren |
dokteren:
doktere (L387p Posterholt)
|
dokteren: De geneeskunde beoefenen (meesteren, dokteren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31964 |
doldraaien |
niet pakken:
nēt pakǝ (L387p Posterholt)
|
Gezegd van een schroef die doordraait in het hout zonder zich met de schroefdraad vast te hechten. Dit kan worden veroorzaakt door het feit dat de schroefdraad versleten is of omdat het schroefgat te wijd geworden is. [N 53, 153d]
II-12
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kervel:
dǫlǝ kervǝl (L387p Posterholt)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
18983 |
dom |
domkerk:
doomkirk (L387p Posterholt),
stom:
sjtòòm (L387p Posterholt)
|
Een dom, domkerk. [N 96A (1989)] || niet gemakkelijk denkend, beperkt van verstand, dom [dom, stom, lomp] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-3
|
23551 |
domine salvam fac reginam nostram |
domine salvam factum:
domine salvam faktum (L387p Posterholt)
|
Het gezang na de hoogmis voor de regerende vorst(in), in Nederland: "Domine, salvam fac Reginam nostram"; in België: "Domine, salvum fac Regem nostrum". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24099 |
dominicaan |
dominicaan:
dominikaan (L387p Posterholt)
|
Een Dominicaan [Dómmenekaan, preekheer, preekhier]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22409 |
domino |
domino:
domino (L387p Posterholt)
|
Het spel met 28 stenen die op één zijde met ogen of een punt gemerkt zijn (van dubbel blank tot dubbel zes) die tegen elkaar gelegd m oeten worden zó dat telkens gelijke ogen aan elkaar sluiten en waarbij iedere speler probeert domino te worden, d.w.z. zi [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18799 |
domme man |
stommerik:
sjtòòmerik (L387p Posterholt)
|
een dom persoon [domoor, dommerik, dotskop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18800 |
domme vrouw |
stom wijf:
sjtòòm wief (L387p Posterholt)
|
een dommme vrouw [lut, kul, dulleke] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
dumpele (L387p Posterholt),
soppen:
soppe (L387p Posterholt)
|
Dompelen: geheel doen onder gaan in een vloeistof (dompelen, duwen, soppen, onderduwen). [N 84 (1981)] || in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|