24986 |
doordrenken, nat maken |
doorweken:
doorweikt (L387p Posterholt)
|
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24477 |
doorn, stekel |
doorn:
doren (L387p Posterholt),
doorn (mv.):
döör (L387p Posterholt),
døͅr (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
doorn [SGV (1914)] || doornen [RND] || doorns [SGV (1914)]
III-4-3
|
31101 |
doornaaien |
doornaaien:
dūrnɛjǝ (L387p Posterholt)
|
Met behulp van een machine of met de hand zool, tussenzool, binnenzool en overleer met één steek aan elkaar naaien. Vooral voor werkschoenen is dit het ge√´igende procédé. Evenwel wordt het bij handwerk zo veel mogelijk vermeden, omdat het een zwaar karwei is. [N 60, 161a]
II-10
|
23738 |
doornenkroon |
doornenkroon:
dø͂ͅrəkrōn (L387p Posterholt)
|
De doornenkroon, een kroon van doornen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24619 |
doornstruik |
doornenstruik:
dörenstjroek (L387p Posterholt)
|
doornstruik [SGV (1914)]
III-4-3
|
33167 |
doorschieter |
doorwassen:
dōrwasǝ (L387p Posterholt)
|
Aardappelstruik waaraan zich door overmatige groei steeds nieuwe scheuten en aardappeltjes vormen. [N 12, 9; monogr.]
I-5
|
30461 |
doorslag, drevel |
drevel:
drēvǝl (L387p Posterholt),
drijfnagel:
drīfnāgǝl (L387p Posterholt)
|
Stalen stift met aan de onderzijde een enigszins kegelvormig uiteinde, waarmee men de koppen van spijkers in het hout drijft. [N 54, 139b; monogr.]
II-9
|
20398 |
dopeling |
doopkind:
duipkindj (L387p Posterholt)
|
de dopeling, het doopkind [N 96D (1989)]
III-2-2
|
20848 |
dopen |
dopen:
duipe (L387p Posterholt),
duipen (L387p Posterholt),
dö.ypə (L387p Posterholt),
dö.ypən (L387p Posterholt),
soppen:
soppe (L387p Posterholt)
|
doopen [SGV (1914)] || doopen (dopen) [RND] || dopen [RND] || Dopen. [N 96D (1989)] || indopen van het brood b.v. in de koffie: soppen [N 08 (1961)]
III-2-3, III-3-3
|
33521 |
doperwten |
erwten:
WLD
ert (L387p Posterholt)
|
De jonge erwten die uit de dop gehaald moeten worden; doperwt (poolerwt, dopper, doperwt, pelerwt). [N 82 (1981)]
I-7
|