20941 |
een boterham smeren |
een boterham smeren:
ən boͅtram šmēͅrə (L387p Posterholt),
ən boͅtram šmīərə (L387p Posterholt)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
sjinke (L387p Posterholt)
|
Kado geven [schenken, besteken]. [N 89 (1982)]
III-3-2
|
30220 |
een dak beschieten |
het dak beschieten:
ǝt˱ dāk ˲bǝšētǝ (L387p Posterholt)
|
Een houten beschot op de gordingen aanbrengen. [N 54, 174b; monogr.]
II-9
|
34532 |
een ei |
ei:
ē̜i̯ǝ (L387p Posterholt)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
23950 |
een gelofte doen |
gelofte afleggen:
gelofte aafligge (L387p Posterholt)
|
Een gelofte doen, afleggen bijv. om op bedevaart te gaan [gelaove, jelobe]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (L387p Posterholt)
|
huren [SGV (1914)]
III-2-1
|
30049 |
een huis uitzetten |
uitzetten:
ūt˲zetǝ (L387p Posterholt)
|
De omtrek van een te bouwen huis met palen en planken uitzetten. [N 30, 24a; monogr.]
II-9
|
20508 |
een kater hebben |
een kater hebben:
eine kater höbe (L387p Posterholt)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
dragen:
drage (L387p Posterholt)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
kruutske gaeve (L387p Posterholt)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|