32001 |
gereedschapsgleuf |
gereedschapbak:
gǝrētšap˱bak (L387p Posterholt),
gereibak:
gǝręjbak (L387p Posterholt)
|
De gleuf aan de achterkant van het werkbankblad, waarin gereedschap kan worden gelegd. Zie ook afb. 113. [N 53, 208b; monogr.]
II-12
|
31747 |
gereedschapskist, gereedschapszak |
gereedschapkist:
gǝrētšapkes (L387p Posterholt)
|
De kist of zak waarin het gereedschap wordt opgeborgen als de timmerman op karwei gaat, bijvoorbeeld om een kapconstructie te plaatsen. [N 55, 179b; monogr.]
II-12
|
29055 |
geren |
geren:
giǝrǝ (L387p Posterholt)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
25066 |
gering aantal, een paar |
paar:
paar (L387p Posterholt)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20583 |
gerookte paling |
gerookte aal:
geruikte aol (L387p Posterholt)
|
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32979 |
gerst |
gerst:
gɛrš (L387p Posterholt)
|
Hordeum L. De gerstteelt was in Belgisch Limburg betrekkelijk zeldzaam. Bij zomergerst wordt aangetekend: vooral bestemd voor de brouwerij; bij wintergerst: vooral bestemd als veevoer. Volgorde varianten van gerst: 1. met "rst" in de auslautgroep; 2. met "st"; 3. met "rs"; en 4: met alleen "s" in de auslautgroep; zie de eerste klankkaart [kaart 6]; in de tweede klankkaart [kaart 7] is de geografische verspreiding van het vocalisme weergegeven. Zie afbeelding 1, d. [JG 1a, 1b; L A1, 127; L 1 a-m; L 24, 6a; L lijst graangewassen, 2; R 3, 24; S 10; Wi 53; monogr.]
I-4
|
18312 |
geruite jurk |
ruitenkleed:
roeteklēid (L387p Posterholt)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21893 |
geschenk |
geschenk:
gesjink (L387p Posterholt)
|
dat wat je kado geeft [gave, geschenk, gift, present, zende, kado] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
20475 |
geslacht |
geslacht:
gesjlag (L387p Posterholt),
nageslacht:
naugesjlag (L387p Posterholt)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 87 (1981)] || het geheel van bloedverwanten van dezelfde naam [familie, volk, parentatie, vriend] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
20312 |
geslachtsgemeenschap hebben |
fietsen:
Schertsend.
fietse (L387p Posterholt),
naaien:
nèje (L387p Posterholt)
|
geslachtsgemeenschap uitoefenen [N 10C (zj)]
III-2-2
|