e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gistlepel emmer: ømǝr (Posterholt) Maat, vaak in de vorm van een lepel, waarmee men de afgekoelde wort en gist mengt en daarbij de juiste hoeveelheid gist afmeet. Zie afb. 10. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat men de gistlepel ook gebruikt om gist af te schuimen. Zie daarom ook het lemma ''schuimlepel''. Het "keteltje" uit Q 78 is vervaardigd uit koper. [N 35, 63] II-2
gistruimte kelder: kęldǝr (Posterholt) De ruimte waar de hoofdgisting plaatsvindt. [N 35, 85; monogr.] II-2
gistzeef schuimslepel: šȳmslę̄pǝl (Posterholt) Het werktuig dat men gebruikt om bier en gist van elkaar te scheiden. [N 35, 78] II-2
glacé glac (fr.): glacés (Posterholt) handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)] III-1-3
glad, glijdend glad: glaad (Posterholt) glad [SGV (1914)] III-4-4
glas-in-loodraam glas-in-loodraam: glaas in loodraam (Posterholt) Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)] III-3-3
glasdeur glasdeur: glās˱dø̄ǝr (Posterholt) Deur waarbij het paneel uit glas bestaat. [N 55, 29a] II-9
glasgordijn glasgordijn: glaasgordīēn (Posterholt) Dun gordijn van gaas of andere fijne stof, dat vlak voor het raam hangt (gordijn, glasgordijn, vitrage) [N 79 (1979)] III-2-1
glaslatten glaslatten: glāslatǝ (Posterholt) Latjes waarmee de glasruiten in de deur vastgezet worden. [N 55, 29c] II-9
glasroede kruisroede: krȳtsrūj (Posterholt), roede: rūj (Posterholt), spijl: špīl (Posterholt) Smalle regel met sponning in een glasraam. [N 55, 62a-c] II-9