31823 |
hoorn van de schaaf |
hoorn:
hø̜̄rǝ (L387p Posterholt)
|
Het overeind staande steel- of knopvormige uitsteeksel aan het vooreinde van sommige houtschaven waarop de linkerhand gelegd wordt tijdens het schaven. De hoorn dient om de schaaf preciezer te richten en om er beter op te kunnen drukken. Zie ook afb. 33. [N 53, 55b; monogr.]
II-12
|
24328 |
hoornaar |
paardswortel:
pèrdsjworsjtel (L387p Posterholt)
|
paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
30875 |
hoos, hausse |
hoos/hausse:
hǫwst (L387p Posterholt)
|
Een stukje leer, met schuins afgeschalmde kanten, dat op een leest wordt gelegd. Hierdoor kan men de wreefpartij wat ruimer maken. [N 60, 188a; N 60, 187a]
II-10
|
24169 |
hop |
hop:
hop (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
De vrouwelijke bloemen van de hopplant die bij de wort worden gedaan. Volgens de zegsman uit L 210 gebruikte men uitsluitend Beierse en Tsjechische hop. De afgewerkte hop werd aan de varkens gevoerd. Ook de invuller uit L 318 vermeldt dat men Beierse hop verwerkte. De respondent uit Q 99 merkt op dat de hop in grote tonvormige jute balen uit Tsjechoslowakije kwam omdat de inheemse hop niet krachtig genoeg was. De invuller uit L 325 merkt op dat alleen het stuifmeel van de hop werd gebruikt. [N 35, 49; monogr.] || Humulus lupulus L. Een tot 4,50 meter hoge slingerplant met een ruw-knobbelige stevige stengel, die bloeit van juli tot september: de mannelijke bloemen in vaalgele pluimen, de vrouwelijke in hangende trossen van bolvormige vruchtkegels, de zogenamde hopbellen. De olieachtige stof in deze hopbellen wordt gebruikt bij de bereiding van bier. [Wi 52; monogr.]
I-5, II-2
|
18841 |
hopen |
hopen:
haope (L387p Posterholt)
|
een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
32926 |
hopen spreiden |
spreiden:
[spreiden] (L387p Posterholt)
|
Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109]
I-3
|
25759 |
hoppen |
hop bijdoen:
hop bijdoen (L387p Posterholt)
|
Hop bij het bier voegen. [monogr.]
II-2
|
17733 |
horen |
horen:
sjerp heure (L387p Posterholt)
|
[N 84 (1981)]
III-1-1
|
25136 |
horizon |
einder:
einder (L387p Posterholt),
horizon:
horizont (L387p Posterholt)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18233 |
horloge |
armbanduur:
armbandjoer (L387p Posterholt),
uur:
oer (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
horloge [SGV (1914)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|