21173 |
kanaal |
kanaal:
kannaal (L387p Posterholt)
|
een kunstmatige, gegraven, tamelijk brede waterweg (vaart, kanaal) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19578 |
kandelaar |
kaarsenluchter:
kerseluchter (L387p Posterholt),
kaarsenstandaard:
kersesjtandjaard (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u een kandelaar? (kandelaber) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
23431 |
kandelaar op het altaar |
kaarsenluchter:
kerseluuchter (L387p Posterholt)
|
De kandelaars, de kaarseluchters op het altaar [kèrseluchters, keëtseluëtersj]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19109 |
kans |
kans:
kans (L387p Posterholt)
|
De mogelijkheid, waarschijnlijkheid om te winnen of te verliezen [kans, hasard]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
31908 |
kantbeitel |
kantbeitel:
kantj˱bęjtǝl (L387p Posterholt),
kapbeitel:
kap˱bęjtǝl (L387p Posterholt)
|
Robuust uitgevoerde houtbeitel met een dik, smal beitelblad, waarvan de afgeschuinde zijkanten meestal bij elkaar komen en zo een rug vormen. Er bestaan echter ook bredere uitvoeringen van de kantbeitel. Zie afb. 65. Door de zware uitvoering van het blad is de beitel geschikt om met een hamer in het hout gedreven te worden. De wagenmaker gebruikt de kantbeitel onder meer voor het hakken van gaten in berries en naven. [N 53, 35c; N 53, 36-37; N G, 25a; monogr.]
II-12
|
30232 |
kantelaaf |
negge:
nɛx (L387p Posterholt)
|
De dagzijde van een muuropening, voor zover die vóór een kozijn in het zicht komt. De breedte van de kantelaaf is afhankelijk van de dikte van de muur en de breedte van het kozijnhout. [N 32, 11e; N 55, 149a; monogr.]
II-9
|
31077 |
kantlikker |
randijzer:
ranjtjīzǝr (L387p Posterholt)
|
Het ijzeren instrument op een houten handvat waarmee men de kanten polijst door er was in te branden. Zie afb. 63. [N 60, 138a]
II-10
|
21721 |
kantongerecht |
kantongerecht:
ketongerech (L387p Posterholt)
|
het laagste rechtscollege, bevoegd tot kennisneming van kleine burgerlijke zaken en tot berechting van overtredingen [kantongerecht, tribunaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
31717 |
kantrechten |
kanten:
kantjǝ (L387p Posterholt),
kantrechten:
kantjrɛxtǝ (L387p Posterholt)
|
De buitenste, met schors bedekte delen aan de smalle lengtezijde van plaathout haaks afzagen. [N 53, 21d]
II-12
|
30279 |
kantstijl |
zijstijl:
zījštil (L387p Posterholt)
|
Het buitenste rechtopstaande deel van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26b; monogr.]
II-9
|