33410 |
kippenuitgang |
hennengat:
henǝgāt (L387p Posterholt)
|
De opening in de muur of in de deur van het kippenhok waardoor de kippen naar buiten en naar binnen kunnen gaan. In de gecombineerde woord- en klankkaart worden niet alleen de drie hoofdtermen, kot, gat en lok, in kaart gebracht, maar ook is ook aangegeven waar de klinkers van deze drie termen zich verlengen tot resp. koot, gaat en look. [N 5A, 63e; A 48, 17d]
I-6
|
18000 |
kippenvel |
hennenvel:
hinnevel (L387p Posterholt)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22324 |
kiskassen |
over het water scheren:
mit klein sjteinkes euver ⁄t water sjaere (L387p Posterholt)
|
Scheren met kleine steentjes over het water. [N 37 (1971)]
III-3-2
|
25563 |
klaar om gebakken te worden |
goed gegangen:
gōt gǝgaŋǝ (L387p Posterholt)
|
Klaar om gebakken te worden, gezegd van gerezen deeg. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28a]
II-1
|
19254 |
klaarkomen |
gereedkomen:
gereitkòòme (L387p Posterholt)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21802 |
klagen |
klagen:
klaage (L387p Posterholt)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klam (L387p Posterholt)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25431 |
klamp |
klamp:
klamp (L387p Posterholt)
|
Regel, schoot of deel die ter versteviging dwars, schuin of te lood over een opgeklampte deur wordt geslagen. [N 55, 23f]
II-9
|
30270 |
klampdeur met schrankschoren |
deur met schrankschoor:
dø̄ǝr met šraŋkšōr (L387p Posterholt)
|
Klampdeur waarbij de klampen tegen de schrankrichting in door één of meer schoren worden ondersteund. Daartoe lopen de schoren van het onderste scharnierpunt naar de bovenste vrije hoek. Zie ook afb. 54. [N 55, 22]
II-9
|
30269 |
klampdeur, plankendeur |
klampdeur:
klamp˱dø̄ǝr (L387p Posterholt),
opgeklampte deur:
ǫp˲gǝklamptǝ dø̄ǝr (L387p Posterholt)
|
Deur die is samengesteld uit planken die met tand en groef ineengewerkt zijn en op horizontale stukken hout, de 'klampen', zijn gespijkerd. Zie ook afb. 53. [N 55, 21]
II-9
|