21337 |
kletswijf |
klappei:
klappei (L387p Posterholt),
wauweltante:
wawweltant (L387p Posterholt)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
32155 |
kleuren |
verven:
vervǝ (L387p Posterholt)
|
In het algemeen de meubels van een kleur voorzien. Zie ook de volgende lemmata. [N 56, 41a]
II-12
|
31704 |
kliefhamer |
blokhamel:
blǫkhāmǝl (L387p Posterholt)
|
De zware, houten hamer met lange steel die samen met de kliefbijl wordt gebruikt om hout te klieven. De kop van de hamer is volgens de respondent uit Eygelshoven (Q 119) versterkt met ijzeren banden (īzǝrǝ bɛŋ). De kliefhamer wordt onder meer gebruikt door de timmerman, de wagenmaker, de klompenmaker en de kuiper. Zie ook afb. 4.' [N E, 8a; N G, 40c; N 53, 128; N 75, 133c; A 29a, 1; monogr.]
II-12
|
17893 |
klieven |
kloven:
kluive (L387p Posterholt),
klø̜jvǝ (L387p Posterholt)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.] || klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
II-12, III-1-2
|
30449 |
klikplank |
vloerplank:
flūrplaŋk (L387p Posterholt)
|
Plank die aan de zijkant is voorzien van messing en groef. [N 54, 132a; monogr.]
II-9
|
24581 |
klimop |
immergroen:
-
ummergreun (L387p Posterholt),
klimop:
-
klimop (L387p Posterholt),
klumop (L387p Posterholt),
WLD
klimmop (L387p Posterholt),
wintergroen:
-
wintjergreun (L387p Posterholt)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] || klimop [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
klinken:
klinke (L387p Posterholt),
tacksen:
taksǝ (L387p Posterholt)
|
De loopzool met metalen spijkertjes aan het bovenwerk bevestigen. [N 60, 146a] || klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)]
II-10, III-1-1
|
31090 |
klinkspijkertjes |
tacks:
taks (L387p Posterholt)
|
Diverse soorten spijkertjes waarmee men klinkt. Volgens de informant van L 163a zijn tacks vierkant en taps met een ronde, platte kop. Volgens de informant van Q 253 is semences de verzamelnaam voor gewone, ronde, ijzeren spijkertjes met platte kop en een lengte van 8 tot 14 mm. [N 60, 146b]
II-10
|
31091 |
klinkvoet |
driepoot:
dripuǝt (L387p Posterholt),
klinkijzer:
kleŋkīzǝr (L387p Posterholt)
|
IJzeren of stenen voet waarop men klinkt. [N 60, 147a]
II-10
|
24536 |
klit |
klit:
klĕtten (L387p Posterholt),
grote
klet (L387p Posterholt),
WLD
klette (L387p Posterholt),
WLD = grote klis
klet (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
grote klit || klis [N 92 (1982)] || Klis (arctium tomentosum/xantimum atrumarium). De plant is 50 tot 130 cm groot. De bladeren zijn aan de onderkant viltig behaard; de bloemhoofdjes staan in schermvormige trossen, de omwindselblaadjes zijn wit spinnewebachtig behaard, vaak met een rode spi [N 92 (1982)] || klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|