e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kolder kolder: kǫldǝr (Posterholt) Kolder (< lat. cholera) is een slepende, ongeneeslijke hersenaandoening, die aanleiding geeft tot stoornissen in de beweging en de bloedsomloop. De uiterlijke verschijnselen zijn: onhandelbaarheid, niet willen werken, een sufferig uiterlijk, het hoofd laag houden en de oren laten hangen, evenals een waggelende gang. Deze vorm van aandoening wordt stille kolder genoemd. Bij verergering van de ziekte wordt het paard wild, draait in het rond en slaat op hol. Dan spreekt men van razende kolder. [A 48A, 37; N 8, 90p; monogr.] I-9
kolengruis gruis: gruus (Posterholt), kolengruis: kaolegruus (Posterholt) Hoe noemt u het gruis van kolen? [N 104 (2000)] III-2-1
kolenschop kolenschoep: kaolesjoep (Posterholt), schoep: sjoop (Posterholt) Hoe noemt u het werktuig om kolen enz. langs het keldergat in te doen (breed en aan een zijde afgerond)? (schop, troefel, kolenschup) [N 104 (2000)] III-2-1
kom komp: koͅmp (Posterholt) kom [SGV (1914)] III-2-1
komen komen: komme (Posterholt), komə (Posterholt) komen [RND], [SGV (1914)] III-1-2
komgrepen verzonken grepen: vǝrzǫŋkǝ griǝpǝ (Posterholt) De handgrepen die verzonken in het hout van de onderdorpel van het onderraam bevestigd zijn. [N 55, 52b] II-9
komisch komisch: koomis (Posterholt) lachwekkend omdat de tegenstelling tussen het gepretendeerde en het werkelijke doorzien wordt [komisch, vies] [N 85 (1981)] III-1-4
kommervol (zijn): kommer bezorgd: bezorgd (Posterholt) vol leed en zorg [diepzinnig, kommervol] [N 85 (1981)] III-1-4
konijnenhol hol: WLD  haol (Posterholt) Hoe noemt u het in de grond uitgegraven verblijf van een konijn (kneut, pijp, potje) [N 83 (1981)] III-4-2
koning botterrad: botǝrrāt (Posterholt), koning: keuning (Posterholt), køniŋ (Posterholt) De koning is een verticale as met bovenop een kroonwiel. Via die constructie zet een rondlopend paard de karnmolen in beweging. Zie ook wld II.3 v.a. blz. 163. [N 12, 56] || koning [RND], [SGV (1914)] I-11, III-3-1