e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koolraap knol: WLD  knólle (Posterholt), WLD = koolraap  knòòl (Posterholt, ... ), knolraap: WLD  knolraap (Posterholt) De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || koolraap [N 92 (1982)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)] I-7
koolrabisoep reubensoep: reubesoep (Posterholt) Rapensoep (reubesop) [N 16 (1962)] III-2-3
koolzaad koolzaad: kø̄lzǭt (Posterholt) Brassica napus L. subsp. oleifera. Naam voor het zaad en voor het hele gewas: een koolsoort die alleen om het oliehoudend zaad wordt geteeld. Het heeft felgele bloemen in de zomer. Vroeger werd het gemaaid en gedorst en werd het zaad geslagen om "smout" te verkrijgen. Vergelijk aflevering II.3, Molenaar, paragraaf Oliemolen, blz. 165-166. Vergelijk ook het lemma Koolraap: de soort gekweekt om de knol. Bij vliegop wordt opgegeven dat het een variëteit van koolzaad is; bij spoorzaad dat het als groenvoer wordt gebruikt. [JG 1a, 1b, 2b; monogr.] I-5
kooplustige vrouw opmaakster: opmaakster (Posterholt), opmaker: opmaaker (Posterholt) een vrouw die niet zuinig is [maakop, konkel] [N 89 (1982)] || graag kopend, kooplustig [greeg, koopachtig] [N 89 (1982)] III-3-1
kooppenning handgeld: handjgeldj (Posterholt) het geld dat de koper, of huurder contant ontvangt om de overeenkomst te bevestigen [huurpenning, godspenning, handpenning, worrel, weerder] [N 89 (1982)] III-3-1
koopwaar waar: gooi waar (Posterholt), waar (Posterholt) die goederen die gekocht en verkocht kunnen worden [waar, koopwaar, spul, marchandise, kramerij, artikel] [N 89 (1982)] || waar (goede ~) [SGV (1914)] III-3-1
koor koor: koar (Posterholt) koor [SGV (1914)] III-3-3
koorbank koorbank: koorbank (Posterholt) Een koorbank: bank in het koorgestoelte. [N 96A (1989)] III-3-3
koorgestoelte koorbanken: koorbenk (Posterholt) Het koorgestoelte: het geheel van zitplaatsen op/in het koor, meestal bestaande uit oplopende banken, bestemd voor monniken of kanunniken. [N 96A (1989)] III-3-3
koorhemd rochet (fr.): rochet (Posterholt) Het korte witte kleed dat de priester over zijn toog draagt [rochet, superplie, koorhemd?]. [N 96B (1989)] III-3-3