32084 |
lijmpot |
lijmpot:
līmpǫt (L387p Posterholt)
|
Een koperen of ijzeren pot waarin bepaalde lijmsoorten op een vuur gekookt of vloeibaar worden gemaakt. De lijmpot bestaat meestal uit een binnen- en een buitenpot. De buitenpot is met water gevuld. Zie ook afb. 151. [N 54, 4; monogr.]
II-12
|
32148 |
lijmstrijkijzer |
fineerbout:
finērbǫwt (L387p Posterholt),
lijmbout:
līmbǫwt (L387p Posterholt),
lijmijzer:
līmīzǝr (L387p Posterholt)
|
Stuk massief gietijzer met ijzeren steel en houten handvat, dat wordt gebruikt om de lijm onder het fineer opnieuw te verwarmen. Op deze wijze kan eventuele overtollige lijm onder het fineer met behulp van de belijmhamer weggestreken worden. Zie ook afb. 167. [N 54, 5; N 56, 36]
II-12
|
32017 |
lijmtang |
lijmklem:
līmklɛm (L387p Posterholt),
lijmtang:
līmtaŋ (L387p Posterholt)
|
Een kort ijzeren of houten werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. De metalen lijmtang bestaat uit een been waarop een vaste en een verschuifbare bek zijn aangebracht. De verschuifbare bek is voorzien van een draadspil met handvat waarmee de klem tegen de te lijmen delen vastgeklemd kan worden. Zie ook afb. 122. [N 53, 217a; monogr.]
II-12
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
aan:
Sub KNIKKEREN. Aan de aan gaon sjtaon.
aan (L387p Posterholt),
schreef:
sjreef (L387p Posterholt)
|
Beginstreep bij knikkeren. || De lijn waar bepaalde spelen beginnen [meet, mark, schreef, schram, erke, aanbrak, ambrok, lambrak, doodmeet]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32676 |
lijnogen |
beugel:
bø̄gǝl (L387p Posterholt)
|
Boven aan de voorploeg van bepaalde karploeg-typen bevindt zich een lat, waarvan de uiteinden zijn voorzien van of eindigen in een ring of schroefvormige krul, waar men de ploeglijn doorheen haalt. Deze "ogen" houden de dubbele ploeglijn gescheiden en voorkomen, dat ze bij het keren onder in de voorploeg verward zou raken of met de grond in aanraking zou komen. Bij een ander (wentel)ploegtype fungeert de brede beugelvormige handgreep van de dieptehefboom als leidselhouder. [N 11, 31.II.j; N 11A, 97j + 98b]
I-1
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijzend:
lēzǝt (L387p Posterholt)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijzensmeel:
lēzǝsmɛ̄ǝl (L387p Posterholt)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
31056 |
likhout |
likker:
lekǝr (L387p Posterholt)
|
Een stuk hout, er uitziend als een stoelsport, gebruikt om de zolen stevig te polijsten. Volgens de informant van K 278 heeft dit stuk ongeveer de vorm van een deegrol. Zie afb. 57. [N 60, 122c]
II-10
|
20492 |
likken |
lekken:
lekke (L387p Posterholt)
|
likken; Hoe noemt U: Met de tong over iets heen en weer gaan om zo het voedsel op te nemen (likken, lekken, leppen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20725 |
limburgse kaas |
stinkkaas:
sjtinkkees (L387p Posterholt)
|
Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|