e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
linde linde: WLD = linde  linje (Posterholt) linde [N 92 (1982)] III-4-3
lindeblad lindeblad: linjeblaad (Posterholt) lindeblad [SGV (1914)] III-4-3
liniaal liniaal: liniaal (Posterholt, ... ) een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)] || liniaal [SGV (1914)] III-3-1
linkerkant van het paard bij de hand: bi dǝ hantj (Posterholt) Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10] I-9
linnen, linnengoed lijnen: linǝn (Posterholt), lijwaad: livǝt (Posterholt) Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.] II-7
linnenkast legkast: leqkas (Posterholt), linnenkast: lenəkas (Posterholt) legkast [N 56 (1973)] || linnenkast [N 56 (1973)] III-2-1
lintzaagmachine lintzeeg: lentj˲zē̜x (Posterholt) Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. [N 50, 69; N 53, 16; monogr.] II-12
lip lip: lŭp (Posterholt), løp (Posterholt, ... ), lùb (Posterholt) Het gedeelte dat aan een stuk hout overblijft, wanneer dit aan het eind wordt ingekeept. Zie ook afb. 128. [N 54, 42c] || lip [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)] II-12, III-1-1
liplas rechte liplas: rɛxtǝ løplaš (Posterholt), schuinse liplas: šynsǝ løplaš (Posterholt) Houtverbinding waarmee twee in elkaars verlengde gelegen stukken hout aan elkaar bevestigd kunnen worden. Aan het uiteinde van ieder stuk wordt daartoe een lip gezaagd. De borsten van de liplas kunnen recht of schuin zijn uitgevoerd. De las wordt met deuvels, draadnagels of bouten vastgezet. Zie ook de volgende twee lemmata en afb. 128. [N 54, 42a; N 54, 46] II-12
lis (alg.) luus: -  luusj (Posterholt, ... ), WLD  lūusj (Posterholt), lūūsj (Posterholt), WLD = vris / tuinplant  luusj (Posterholt) Duitse lis (iris germanica). De bloemen zijn blauw, alle 6 de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang, de binnenste met een dichte rij gele haren (lits, lis, liesel, waterlelie, kaars). [N 92 (1982)] || gele lis || Gele lis (iris pseudacorus). Een 40 tot 120 cm grote plant met een zeer dikke, kruipende wortelstok; de bladeren zijn zwaardvormig; de bloemen hebben 6 gele bloemdekbladeren, de 3 buitenste groot, bruin gestreept, de 3 binnenste klein, rechtopstaand, 3 me [N 92 (1982)] || Iris [N 92 (1982)] || lis III-4-3