24486 |
linde |
linde:
WLD = linde
linje (L387p Posterholt)
|
linde [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24821 |
lindeblad |
lindeblad:
linjeblaad (L387p Posterholt)
|
lindeblad [SGV (1914)]
III-4-3
|
21478 |
liniaal |
liniaal:
liniaal (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
een dunne rechte lat met een maatverdeling om er lijnen langs te trekken [liniaal, linie, regel, regelet] [N 90 (1982)] || liniaal [SGV (1914)]
III-3-1
|
33765 |
linkerkant van het paard |
bij de hand:
bi dǝ hantj (L387p Posterholt)
|
Kant waar de voerman het paard leidt. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
linǝn (L387p Posterholt),
lijwaad:
livǝt (L387p Posterholt)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
19753 |
linnenkast |
legkast:
leqkas (L387p Posterholt),
linnenkast:
lenəkas (L387p Posterholt)
|
legkast [N 56 (1973)] || linnenkast [N 56 (1973)]
III-2-1
|
31436 |
lintzaagmachine |
lintzeeg:
lentj˲zē̜x (L387p Posterholt)
|
Stationaire machine voor het zagen van diverse materialen. Het zaagblad van de lintzaagmachine bestaat uit een stalen band zonder einde dat aan één kant van zaagtanden is voorzien en wordt aangedreven door een elektromotor. Het te zagen materiaal rust op een zaagtafel en wordt tegen het draaiende blad aangedrukt. Met de lintzaag kunnen ook gebogen zaagsnedes worden gemaakt. [N 50, 69; N 53, 16; monogr.]
II-12
|
17617 |
lip |
lip:
lŭp (L387p Posterholt),
løp (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
lùb (L387p Posterholt)
|
Het gedeelte dat aan een stuk hout overblijft, wanneer dit aan het eind wordt ingekeept. Zie ook afb. 128. [N 54, 42c] || lip [DC 01 (1931)], [RND], [SGV (1914)]
II-12, III-1-1
|
32030 |
liplas |
rechte liplas:
rɛxtǝ løplaš (L387p Posterholt),
schuinse liplas:
šynsǝ løplaš (L387p Posterholt)
|
Houtverbinding waarmee twee in elkaars verlengde gelegen stukken hout aan elkaar bevestigd kunnen worden. Aan het uiteinde van ieder stuk wordt daartoe een lip gezaagd. De borsten van de liplas kunnen recht of schuin zijn uitgevoerd. De las wordt met deuvels, draadnagels of bouten vastgezet. Zie ook de volgende twee lemmata en afb. 128. [N 54, 42a; N 54, 46]
II-12
|
24541 |
lis (alg.) |
luus:
-
luusj (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
WLD
lūusj (L387p Posterholt),
lūūsj (L387p Posterholt),
WLD = vris / tuinplant
luusj (L387p Posterholt)
|
Duitse lis (iris germanica). De bloemen zijn blauw, alle 6 de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang, de binnenste met een dichte rij gele haren (lits, lis, liesel, waterlelie, kaars). [N 92 (1982)] || gele lis || Gele lis (iris pseudacorus). Een 40 tot 120 cm grote plant met een zeer dikke, kruipende wortelstok; de bladeren zijn zwaardvormig; de bloemen hebben 6 gele bloemdekbladeren, de 3 buitenste groot, bruin gestreept, de 3 binnenste klein, rechtopstaand, 3 me [N 92 (1982)] || Iris [N 92 (1982)] || lis
III-4-3
|